In dialoog met Edith Stein
Empathie als innerlijke resonantie
Edith Stein herlezen in het licht van metamoderne verbondenheid
Ik schrijf dit niet als theologe, maar als zoekende. Als iemand die geraakt is door de ontmoeting en de afwezigheid daarvan. Die gelooft dat waarheid niet begint bij feiten, maar bij aanwezigheid. Dat liefde geen gevoel is, maar een krachtveld. En dat empathie niet slechts een vaardigheid is, maar een herinnering aan wie we zijn.
In dit licht wil ik Edith Stein herlezen: niet als heilige of mystica in dienst van de kerk, maar als een vrouw die de stilte durfde op te zoeken om in het onzegbare een waarheid te beluisteren die ons allen aangaat.
​
Empathie als toegang tot het andere
Edith Stein baseerde haar denken op de fenomenologie van Husserl, maar bracht er iets unieks in: een diepe aandacht voor de levendige binnenwereld van de ander. In haar proefschrift Zum Problem der Einfühlung (1917) beschrijft ze empathie niet als projectie, maar als een oorspronkelijk bewustzijnsgegeven. We nemen de ander niet waar als object, maar als bezield lichaam, als Ander Zelf.
Empathie is voor haar een vorm van mede-beleven, waarbij het verschil tussen ik en jij niet verdwijnt, maar gedragen wordt. Er ontstaat een tussenruimte — wat ik het veld van Liefde noem — waarin we geraakt worden door het bestaan van de ander, zonder deze te willen invullen of controleren. Juist daar ontstaat waarheid: niet als kennis, maar als erkenning.
​
​
Het Zelf als geworteld in relationele openheid
Stein verzet zich tegen het idee van een op zichzelf staand ego. Ze beschouwt de mens als een ziel met open grenzen: gevormd in ontmoeting en door resonantie. Haar spiritualiteit is in wezen relationeel. Dat zij deze openheid tot het goddelijke noemt, is begrijpelijk in haar context, maar je kunt haar visie moeiteloos vertalen naar een meer universele taal: wat zij ‘God’ noemt, kun je lezen als het grote veld van liefdevolle verbondenheid dat onder alles ligt.
De ziel is voor Stein geen bezit, maar een ontvankelijkheid. In die zin sluit haar werk prachtig aan bij mijn idee van liefde als dragend principe: iets waar we in leven, waaruit we voortkomen en waarmee we opnieuw in contact kunnen komen, door empathie, kwetsbaarheid en stilte.
De ontmoeting als spirituele plaats
In haar latere werk verschuift Stein steeds meer van een strikt fenomenologische naar een existentieel-spirituele benadering. Ze schrijft over de weg van de ziel, over innerlijke transformatie, over de mysterieuze werking van genade. Maar wat ze eigenlijk beschrijft, is een proces van herinneren: van terugkeren naar het ware Zelf dat in verbinding leeft.
​
Deze ‘genade’ kun je ook begrijpen als radicale openheid voor het leven zelf: een toestand waarin we het bestaan niet willen beheersen, maar leren dragen. In de ontmoeting met de ander — of dat nu een kind is, een geliefde, een tekst of de stilte — verschijnt iets dat groter is dan het ik.
Edith Stein leefde dat: in de manier waarop ze luisterde, schreef, liefhad en uiteindelijk koos voor solidariteit tot in het extreme; een keuze die haar leidde naar het klooster en naar haar dood in Auschwitz. Haar leven getuigt van een liefde die haar grenzen niet in veiligheid zocht, maar in trouw.
Ethiek als gehoor geven aan de ander
Waar veel filosofen spreken over empathie als ‘begrijpen’, spreekt Stein over aanspreekbaarheid. Ze loopt hierin vooruit op Levinas: de Ander roept mij op, vraagt mijn aanwezigheid. Niet omdat ik het kan oplossen, maar omdat ik er ben. In haar denken is empathie niet optioneel: het is de existentiële grondvorm van liefdevolle verantwoordelijkheid.
Ik noem dit waarheid als liefdesdaad: trouw zijn aan de ander zonder deze te willen herleiden tot jouw kader. In die zin is haar ethiek revolutionair zachtmoedig. En precies daardoor krachtig.
De Ander als mysterie: tussen herkenning en onherleidbaarheid
Wat Edith Stein intuïtief aanvoelt in haar nadruk op aanspreekbaarheid, wordt later door Emmanuel Levinas radicaal uitgewerkt. Waar Stein empathie beschrijft als een vorm van mede-beleven, benadrukt Levinas juist de onherleidbaarheid van de Ander. De Ander verschijnt voor hem als een gelaat dat mij oproept — niet tot begrijpen, maar tot verantwoordelijkheid. In deze ontmoeting wordt iets zichtbaar dat niet in mijn denkkader past en juist daarom betekenisvol is.
Deze spanning tussen herkenning en mysterie is vruchtbaar. Empathie, in metamoderne zin, omvat beide: de innerlijke resonantie met het lijden van de ander en het besef dat de ander nooit volledig begrepen of geïncorporeerd kan worden. Waar Stein spreekt over de ziel die geraakt wordt, spreekt Levinas over het ethische appèl dat geen verweer duldt. In die zin vult hun denken elkaar aan en nodigt het uit tot een ethiek van niet-weten, waarin empathie niet wordt gereduceerd tot projectie, maar blijft trillen op de grens tussen ik en jij.
Een metamoderne herlezing
Hoewel Stein diep verankerd is in christelijke mystiek, is haar denken verrassend open. Ze schreef over vrouw-zijn, over opvoeding, over sociale verantwoordelijkheid, over innerlijke groei. Haar waarheid is geen dogma, maar een levend proces. Ze durfde te denken en te voelen, te bidden en te lijden, te handelen en te zwijgen.
In een metamodern bewustzijn — dat de polen van geloof en twijfel, rationaliteit en mystiek, zelf en ander niet tegenover elkaar zet, maar continu in beweging houdt — krijgt haar werk nieuwe zeggingskracht. Je hoeft haar religieuze taal niet te nemen als letterlijk waar. Je kunt haar lezen als een getuigenis van verbonden mens-zijn, van de moed om geraakt te worden en daarin trouw te blijven aan wat in stilte roept: liefde, waarheid en aanwezigheid.
Verbinding met het vrouwelijke
Wat in Stein vaak onderbelicht blijft, is haar subtiele en krachtige visie op het vrouwelijke als drager van een andere vorm van weten. Ze schreef uitgebreid over de ziel van de vrouw, niet zozeer vanuit een beperkend rollenpatroon, maar als erkenning van een ontvankelijkheid, een wijsheid die niet in overheersing ligt, maar in aanwezigheid.
Die visie sluit aan bij het verlangen naar een andere ethiek; één waarin zorg, belichaming, intuïtie en verbondenheid geen secundaire noties zijn, maar de kern van wat het betekent om mens te zijn. In een tijd waarin vrouwelijke vormen van weten, zoals intuïtieve kennis, belichaamde ervaring en relationele sensitiviteit, opnieuw erkend worden als volwaardige epistemologieën, krijgt haar denken hernieuwde urgentie
De mens als brug tussen immanentie en transcendentie
Steins mensbeeld is doordrenkt van de spanning tussen immanentie (het hier en nu, het lichamelijke) en transcendentie (het verlangen, het overstijgende). In haar latere werk probeert ze die twee niet op te lossen, maar te dragen. Ze laat zien hoe de mens zelf die brug is: gewond en verlangend, geraakt en zoekend.
Dit raakt aan mijn gedachte dat empathie en liefde niet alleen de verbinding tonen, maar belichamen. De mens als incarnatie van het veld van liefde, als tastbaar punt van resonantie tussen het zichtbare en het onzichtbare.
De ziel die zich herinnert
Edith Stein schreef eens:
“Het diepste mysterie van de ziel openbaart zich pas waar zij zichzelf vergeet in het liefdevol toewenden tot de ander.”
Misschien is dat wel precies waar Stein en ik elkaar raken: in de overtuiging dat empathie geen instrument is, maar een vorm van waarheid; dat liefde geen sentiment is, maar de grondtoon van het bestaan; en dat wie werkelijk aanwezig is, herinnert wie zij is: een mens van verbinding.
In deze ontmoeting tussen mijn filosofische intuïtie en Steins mystieke wijsheid ontstaat een nieuwe ruimte. Een ruimte waarin religieuze taal geen obstakel vormt, maar een poëtisch venster op iets dat groter is dan onszelf en tegelijkertijd het meest intieme dat we kennen:
Liefdevolle aanwezigheid.


