Verdronken in verhalen
Schuld, waarheid en verborgen narcisme in de ouder-kindrelatie
​
​
Inleiding
Ik was twee jaar oud toen ik bijna verdronk. Althans, dat is hoe ik het altijd heb gekend: als een verhaal, verteld door mijn moeder. In haar versie was zij degene die mij redde. Zij sprong, zwanger en met haar gewone kleren nog aan, in paniek het diepe bad in, tilde mij als een levenloos popje uit het water, en verloor door de klap met haar buik op het water haar ongeboren kind. Mijn leven was gered, maar tegen een hoge prijs. Zo vertelde zij het, jaar in jaar uit, aan mij en aan iedereen die het wilde horen.
Pas dertig jaar later ontdekte ik dat niets van dit verhaal klopte — mijn moeder was niet zwanger geweest én zij was bovendien niet degene die mij had gered. Het was de badmeester geweest die mij van de bodem haalde en mij weer tot leven bracht. Zijn handen, niet die van mijn moeder, hielden mij vast toen ik happend naar adem weer bij kennis kwam.
Wat dit besef met me deed laat zich nauwelijks in woorden vangen. Het voelde alsof ik niet alleen ooit letterlijk bijna verdronk, maar ook figuurlijk een leven lang kopje-onder ben gehouden in verhalen die niet de mijne waren. Ik droeg een schuld die niet de mijne was – dat mijn bestaan het verlies van een ander leven had veroorzaakt en ik werd opgevoed in een werkelijkheid die niet de werkelijkheid was.
Jaren later, in mijn volwassen leven, herkende ik dezelfde patronen opnieuw. Eerst alleen gevoelsmatig, als een vage echo. In mijn relatie met mijn ex voelde ik een vreemde vertrouwdheid: het liegen, het verdraaien van feiten, het bagatelliseren van mijn emoties, het opleggen van schuld. Pas gaandeweg begon ik te begrijpen waarom. Ik herkende mijn moeder in haar. Wat vertrouwd voelde, bleek de herhaling van een oud script.
Dat script heeft diepe sporen nagelaten. Op mijn zestiende werd ik depressief en had ik suïcidale gedachten. Het leidde ertoe dat ons gezin in therapie belandde. Voor even leek er ruimte te ontstaan om de patronen te benoemen. Maar na enkele sessies trok mijn moeder de stekker eruit. “Het is niet goed voor de kinderen,” zei ze. Achteraf begrijp ik dat het haar te heet onder de voeten werd. Een beetje psycholoog had weinig nodig gehad om te zien waar het werkelijke probleem lag.
Vandaag de dag volg ik schematherapie. Niet toevallig. De overtuigingen die ik over mezelf, de ander en de wereld heb meegekregen, vinden hun oorsprong in mijn opvoeding. Door mijn relatie met mijn ex werden ze opnieuw geactiveerd. En pas toen begon ik, met hulp, de samenhang te zien: hoe mijn jeugd en mijn volwassen liefdesleven in elkaar grijpen, verbonden door dezelfde onderstroom van verborgen narcisme.
Schrijven is één van mijn manieren om boven water te komen; om mijn eigen adem te vinden, waar die me zo vaak ontnomen werd. In dit essay probeer ik de verhalen waarin ik ben verdronken terug te winnen, niet om mijn moeder of mijn ex centraal te stellen, maar om mijn eigen stem en waarheid te hervinden.
De heldin en de schuld
Het zwembadverhaal is voor mij meer dan een herinnering uit mijn vroege jeugd. Het is een spiegel van hoe mijn moeder met de werkelijkheid omging. Wat er feitelijk gebeurde, een badmeester die mij van de bodem redde, werd overschreven door een verhaal waarin zij centraal stond. Ik werd figurant in mijn eigen levensverhaal terwijl zij zichzelf neerzette als heldin die een offer had gebracht.
Het verhaal was zorgvuldig opgebouwd: haar intuïtie waardoor ze zich omdraaide en mij kopje onder zag gaan in het diepe, de sprong in het water met haar kleren nog aan, de badmeester die haar daarvoor wilde berispen, het verlies van een kind door een miskraam. Alles draaide om haar daadkracht en lijden. Voor mij bleef er één rol over: dat van oorzaak. Mijn bestaan, zo leerde ik, had een prijs gekost.
Daarmee werd er niet alleen een leugen verteld, maar ook een last neergelegd. In de versie van mijn moeder was mijn redding onlosmakelijk verbonden met verlies. Ik groeide op met een schuld die ik nooit kon aflossen: het idee dat mijn leven het hare had beschadigd. Wanneer ik dit benoemde, kreeg ik steevast hetzelfde antwoord: “Ach, het is nu eenmaal gebeurd, anders was je zusje er nooit geweest.”
Die woorden leken bedoeld om te troosten, maar in werkelijkheid stortte die opmerking mijn schuldgevoel in beton. Want ze bevestigde de logica van het offer: mijn bestaan had een ander bestaan uitgesloten. Mijn gevoel van dankbaarheid en schuld raakten op die manier met elkaar verstrengeld. Ik kon niet rouwen om het verdriet dat aan mijn verhaal kleefde, want ik moest vooral blij zijn dat er óók iets goeds uit voort was gekomen.
Zo werd mijn eigen pijn steeds gladgestreken, terwijl het verhaal van mijn moeder onveranderd bleef voortbestaan. Het werd een voor mij bekend verhaal, iets dat telkens weer herhaald werd. Voor haar was het een manier om zichzelf te plaatsen in het centrum van drama en erkenning. Voor mij was het een onderdompeling in schaamte en verwarring.
​
De vader als schaduwfiguur
Naast het herschrijven van mijn bijna-verdrinking herschreef mijn moeder ook het beeld van mijn vader. Mijn hele jeugd lang stond hij in de schaduw van haar verhalen. Hij werd afgeschilderd als iemand die zijn geld oppotte, nooit iets gaf zonder er zelf beter van te worden, iemand die niet te vertrouwen was. Steeds opnieuw klonk dezelfde boodschap: “Zeg maar niet tegen je vader, je weet hoe hij is.” Zo werd er een sluier van wantrouwen geweven die mijn blik op hem bepaalde, nog voor ik hem zelf kon leren kennen.
Pas toen ik volwassen was, en vooral toen ik zelf kinderen kreeg, begon dit beeld te schuiven. Ik leerde mijn vader kennen als iemand die, hoe gebrekkig en onhandig soms ook, steun gaf. Geen perfecte man, maar een vader die wel degelijk nabij kon zijn. De cognitieve dissonantie die dat opriep, was groot: de man die ik ontmoette stond haaks op de karikatuur die ik jarenlang als werkelijkheid had aangenomen.
Tegelijkertijd was mijn vader ook de grote afwezige in mijn jeugd. Hij zorgde voor brood op de plank, maar emotioneel bleef hij onbereikbaar. Na een relatie van vijfentwintig jaar met mijn moeder, kwam hij met haar terecht in een cyclus van vijftien jaar lang weggaan en terugkomen — gevangen in een traumabinding die ik later zou herkennen uit mijn eigen liefdesleven.
Pas toen hij definitief vertrok, begon hij werkelijk te leven. Achteraf zegt hij dat het beter was geweest om eerder weg te gaan, maar dat hij toentertijd dacht het goede te doen door te blijven. Voor de kinderen.
Die keuze blijft wrang, maar ook dubbel. Misschien hield zijn blijven ons gevangen in een ongelukkige dynamiek, misschien heeft het ons juist beschermd tegen iets nog ergers. Dat zullen we nooit weten. Wat ik wél weet, is dat hij zelf óók aan het overleven was. En dat onderaan de streep, hoe paradoxaal ook, ik in de afgelopen jaren meer steun en erkenning heb ervaren van hem dan ik ooit van mijn moeder heb mogen ontvangen.
Het scapegoat-kind
In het gezin was mijn plek al vroeg bepaald. Waar mijn zusje, en later ook mijn broertje, op handen werden gedragen, belandde ik in de rol van degene die altijd tekortschiet. Zij konden weinig fout doen, ik daarentegen was voortdurend de bliksemafleider. De kleinste misstap werd uitvergroot, mijn keuzes werden belachelijk gemaakt, mijn aanwezigheid beladen met kritiek.
Het meest pijnlijk waren de momenten waarop mijn moeder haar schaamte rechtstreeks op mij projecteerde. Als tiener kleedde ik me als skater, in wijde broeken waarin ik me veilig voelde. Mijn moeder zei dan letterlijk dat ze zo niet naast me ging lopen op straat. Mijn kleding werd een reden om afstand van me te nemen, alsof ik niet alleen verkeerd was in wat ik droeg, maar in wie ik was.
Die schaamte vrat zich vast. Het leerde mij dat ik niet alleen “anders” was, maar dat mijn anders-zijn iets was waarvoor ik mij moest verontschuldigen. Terwijl mijn broertje en zusje door bewondering werden omhuld, werd ik voortdurend teruggewezen naar een plek van tekort en falen. Ik leerde mezelf zien door de ogen van mijn moeder: als iemand die altijd net niet voldoet, altijd net te veel of te weinig is.
Achteraf begrijp ik hoe dit paste in de dynamiek van verborgen narcisme. Door één kind tot zondebok te maken, kon de illusie van perfectie elders in stand blijven. De zondebok wordt gebruikt om spanning af te voeren en macht te bevestigen. Voor mij betekende het dat ik mijn jeugd vooral doorbracht in een staat van overleven, altijd alert op de volgende aanval, nooit echt vrij om te ontdekken wie ik was.
De herhaling in de liefde
Wat ik als kind leerde, herhaalde zich later in mijn volwassen leven. Eerst niet als helder inzicht, maar als een vreemde vertrouwdheid. In mijn relatie met mijn ex voelde ik vanaf het begin iets bekends in haar manier van doen: het liegen, het verdraaien van feiten, het gebrek aan empathie, het subtiel opleggen van schuld die niet van mij was. Het waren gedragingen die me diep raakten, maar die tegelijk niet vreemd aanvoelden.
Pas later, toen de verwarring plaatsmaakte voor reflectie, begreep ik waarom. Ik herkende mijn moeder in haar. De patronen die ik als kind al onbewust had leren dragen, kwamen opnieuw tot leven in de intimiteit van die liefdesrelatie. Eerst gevoelsmatig, een soort knagend besef dat ik dit al eerder had meegemaakt, en later steeds duidelijker, toen ik de patronen begon te zien.
Die herkenning was pijnlijk én onthullend. Pijnlijk, omdat ik opnieuw verstrikt raakte in dezelfde dynamiek die mijn jeugd had getekend. Onthullend, omdat het mij dwong terug te kijken. Ik zag dat mijn relatie geen op zichzelf staand drama was, maar een herhaling van een script dat al lang geleden was geschreven.
Door mijn ex begon ik te begrijpen dat mijn jeugd geen losse reeks incidenten was, maar een systeem van verborgen narcisme. En dat ik, zonder het te beseffen, jarenlang had geleerd om die taal vloeiend te verstaan. Wat voor een buitenstaander misschien vreemd of onbegrijpelijk leek, voelde voor mij vertrouwd. Het was de echo van mijn verleden — vermomd als liefde.
Namen geven aan patronen
Het label kwam niet uit de lucht vallen. Al vroeg voelde ik dat er iets fundamenteel scheef zat bij mijn moeder. Ze zocht soms hulp, begon aan behandelingen, maar brak die telkens voortijdig af. Later, toen ik eenmaal zelf in de GGZ werkte, dacht ik lange tijd in de richting van borderline. Veel kenmerken sloten daarbij aan: intensiteit, instabiliteit, onvoorspelbaarheid, de draaikolk van nabijheid en afstoting. Ook in mijn volwassen liefdesrelatie speelde die verwarring. Mijn ex bleek achteraf “borderline-trekken” te hebben, iets wat pas later expliciet werd benoemd. Toch klopte er iets niet in het totaalbeeld; er bleef een leegte achter in de verklaring, alsof er een tandwiel ontbrak dat alles werkelijk aandreef.
Toen ik op het spoor van verborgen narcisme kwam, klikten de tandwielen in elkaar. Het is niet dat ik denk dat een label ooit een mens volledig kan vangen, maar wél dat het de logica van de patronen zichtbaar kan maken: de toe-eigening van verhalen, de structurele verdraaiing van feiten, de schuldverschuiving, de belangrijkheid en het centraal stellen van het zelf, het tekort aan spiegelende empathie.
Sindsdien kan ik, op momenten van twijfel, terugkeren naar de feiten en ze stuk voor stuk langs al die criteria leggen. Dat is geen veroordeling, maar een manier om mijn werkelijkheid terug te winnen. Namen geven aan patronen is, voor mij, een daad van ont-schuldiging: ik leer onderscheiden wat van mij is en wat mij is toebedeeld.
Psychologische doorwerking
De onderstroom had al vroeg gevolgen. Op mijn zestiende raakte ik depressief en had ik suïcidale gedachten. Het bracht ons gezin in systeemtherapie; voor even leek er ademruimte om het onbespreekbare te gaan benoemen. Maar na een paar sessies was het voorbij. “Niet goed voor de kinderen.” Mijn moeder trok de stekker eruit precies op het moment dat de spiegel te helder werd.
Vandaag de dag volg ik schematherapie. Ik onderzoek de overtuigingen die mijn jeugd in mij heeft verankerd over mijzelf, de ander en de wereld: dat mijn waarheid er niet toe doet, dat liefde voorwaardelijk is, dat ik schuld draag die niet de mijne is. Ik leer mijn modi herkennen; het kwetsbare kind dat onder water raakt, de pleaser die kostte wat het kost conflicten probeert te vermijden en de vrede te bewaren, de onthechte beschermer die niets meer voelt om niet opnieuw te verdrinken en die meedogenloze innerlijke criticus die — met de stem van mijn moeder — het verhaal van schaamte blijft herhalen. Stap voor stap oefen ik een andere beweging: reality-checks, grenzen stellen én bewaken, zelfcompassie, her-spiegelen, aandacht geven aan mijn gevoel en pijn niet langer negeren.
Onder andere het schrijven helpt daarbij. Met elke zin kom ik iets meer boven water; niet om iemand anders te ontmaskeren, maar om mijn eigen adem terug te vinden.
Filosofische bedding
Misschien is het geen toeval dat thema’s als waarheid, empathie, verbondenheid, erkenning en liefde mij al mijn hele leven bezighouden. Wat ik als kind tekortkwam, werd tegelijk mijn grootste verlangen. Zonder dat ik begreep waarom, werden deze begrippen mijn innerlijke kompas.
Op jonge leeftijd raakte ik in de ban van filosofie. Het boek De wereld van Sofie opende voor mij een deur naar een andere werkelijkheid, één waarin vragen belangrijker waren dan maskers en waarin zoeken belangrijker was dan verhalen die vaststonden. Lezen werd mijn ontsnapping, mijn manier om lucht te krijgen in een omgeving die vaak verstikkend was.
Nu, veertig jaar oud, begrijp ik beter waarom die thema’s mij zo diep raakten. Het waren geen abstracties, maar existentiële antwoorden. Ze gaven taal aan datgene wat ik in mijn eigen leven zo vaak had gemist: een liefde die niet voorwaardelijk is, een waarheid die niet verdraaid wordt, een verbondenheid die niet ten koste van jezelf gaat en een erkenning die niet wordt afgewezen.
Door mijn ervaringen ben ik niet alleen gevormd in mijn pijn, maar ook in mijn zoektocht. En uit die zoektocht is een eigen filosofische visie ontstaan; een visie die ik vandaag de dag durf te verwoorden. Het is een visie die zegt dat liefde het verbindende principe is, dat waarheid een daad van liefde kan zijn en dat empathie de sleutel vormt tot een menselijke wereld. Misschien is dat de ultieme paradox: dat juist mijn littekens de bron zijn geworden van mijn denken.
Slot
Ik was twee jaar oud toen ik bijna verdronk. Jarenlang geloofde ik dat mijn moeder mij had gered, maar het waren andermans handen die mij boven water haalden. Het heeft lang geduurd voordat ik begreep dat dit niet alleen een jeugdherinnering was, maar ook een blauwdruk. Ik ben niet één keer bijna verdronken, maar telkens opnieuw: in verhalen die niet de mijne waren, in schuld die niet van mij was en in loyaliteiten die me verstikten.
Toch ben ik hier. Schrijvend kom ik boven water, steeds weer. Happend naar adem, maar dit keer mijn eigen adem. Waar mijn jeugd me leerde dat liefde voorwaardelijk was en waarheid vervormd, leer ik nu dat liefde en waarheid elkaar nodig hebben om te helen.
Misschien is dat mijn grootste overwinning: dat ik niet langer gevangen zit in de leugen, maar mijn eigen stem heb hervonden. Wat begon als overleven, is nu een filosofische zoektocht geworden. En in die zoektocht ligt een belofte besloten; dat verbondenheid mogelijk is, dat empathie een moreel kompas kan zijn en dat waarheid een daad van liefde is.
Ik ben niet alleen gered door een badmeester die me als kind uit het water tilde — ik heb ook mezelf gered, door opnieuw te leren ademen in de werkelijkheid. En dát verhaal is nu, eindelijk, van mij.


