De spiegel zonder ziel
Over verborgen narcisme, erkenning en het verlies van de ander
Inleiding – De glanzende leegte
Er was een tijd dat ik dacht dat ik werkelijk gezien werd. Niet oppervlakkig, maar in mijn diepte — in mijn kwetsbaarheid, mijn kracht, mijn dromen en mijn angsten. Alsof iemand mijn binnenwereld zonder woorden begreep en precies dát spiegelde wat ik nooit durfde te hopen dat iemand zou zien. Dat moment van ogenschijnlijke herkenning was betoverend. En verwoestend tegelijk.
Dit essay is geschreven vanuit die plek: waar liefde lijkt te beginnen, maar eindigt in verwarring. Waar nabijheid een schijnbeeld blijkt en de ander geen ander blijkt te zijn, maar een spiegel zonder ziel. Ik schrijf over mijn relatie met een vrouw die ik liefhad, maar die mij nooit werkelijk kon ontmoeten. Over verborgen narcisme en hoe dat zich niet toont in arrogantie of grootsheid, maar in subtiliteit, projectie en onzichtbare controle. Over hoe liefde kan kantelen in een dynamiek waarin je langzaam verdwijnt.
Maar dit essay gaat ook over mijn zoektocht. Naar waarheid, naar heling, naar de diepere lagen van wat liefde werkelijk is; voorbij het verlangen om gezien te worden, naar het vermogen om te zijn. En om los te laten.
De titel De spiegel zonder ziel gebruikte ik eerder voor een essay over kunstmatige intelligentie. Aanvankelijk had ik voor dit essay een andere titel in gedachten; tot het besef tot mij doordrong dat er een pijnlijke, verontrustende parallel bestaat tussen AI en verborgen narcisme. Een parallel die ik destijds al verkende: het ontbreken van innerlijkheid, empathie, identiteit en geweten. Een vorm van spiegeling zonder wezen. Zonder ziel.
Precies daarom voelde het kloppend om ook dit essay diezelfde titel mee te geven. Wel voegde ik een ondertitel toe, om de inhoudelijke focus te onderscheiden. Maar in essentie is het dezelfde metafoor die hier opnieuw tot leven komt. Want als er één beeld is dat de ervaring van een relatie met een verborgen narcist vat, dan is het dit:
de spiegel zonder ziel.
Wat is verborgen narcisme? – een glimp achter het masker
Verborgen narcisme is een zeer verraderlijke persoonlijkheidsstructuur. De klassieke narcist gedraagt zich groots, dominant en luid, een type persoon waar ik met een grote boog omheen zou lopen. Zo niet de verborgen narcist; die hult zich in kwetsbaarheid, charme, subtiliteit en schijnbare empathie. De grandioze façade maakt plaats voor een schaduwspel van behoeftigheid, slachtofferschap en morele superioriteit. Maar onder de oppervlakte speelt dezelfde dynamiek: een leegte die gevuld moet worden met bevestiging van buitenaf en een onvermogen om de ander werkelijk te zien als ander. Het gevaarlijkste aan verborgen narcisme is dat het zich vermomt als liefde, als kwetsbaarheid, diepgang en echtheid. Maar wat op liefde lijkt, is vaak niets meer dan een geraffineerde echo van je eigen verlangens.
In de relatie uit dit zich via cycli van idealisering, subtiele devaluatie, projectie en emotionele manipulatie. Je wordt bewonderd, verheven, onmisbaar gemaakt zolang je voldoet aan het beeld dat de ander nodig heeft om zichzelf in stand te houden. Maar zodra je afwijkt, een grens stelt, onvoldoende validatie geeft of je eigenheid toont, word je, vaak op geraffineerde wijze, afgewezen, genegeerd of bekritiseerd. De pijn zit niet in het openlijke conflict, maar in het onzichtbare verlies van jezelf.
De relatie als spiegelzaal – mijn ervaringen
Mijn relatie met haar begon als een thuiskomen. We hadden diepe gesprekken, intens (oog)contact, gedachten die synchroon liepen. Ze begreep me, zei ze. Ze voelde mij aan zoals niemand anders dat ooit had gedaan, dacht ik. En ik, sensitief, zoekend, liefdevol, geloofde haar. Misschien wilde ik haar ook geloven omdat ik zo verlangde naar erkenning. Maar eigenlijk wist ik vanaf het allereerst moment dat ik haar werkelijk ontmoette: She’s trouble.
Langzaam schoof de grond onder mijn voeten weg. Haar bewondering kantelde in continue kritiek en ongenoegen. Haar nabijheid werd afstand. En ik werd moe. Moe van het aanpassen, het duiden, het goedpraten, het pleasen. Moe van het zoeken naar de vrouw die ik aan het begin had ontmoet, maar die er steeds minder leek te zijn.
Achteraf zie ik hoe ik gevangen zat in een dynamiek van projectie. Niet alleen haar projecties op mij, maar ook de mijne op haar. Ik zag in haar wat ik zélf zo hard nodig had: kwetsbaarheid, verbondenheid, gezien worden, geraakt worden. En zo raakte ik mezelf kwijt, in de hoop door haar bevestigd te worden. Maar een spiegel bevestigt niets. Ze reflecteert slechts wat er al is of wat je hoopt te zien.
​
Vanaf het allereerste begin viel me iets op: haar nadruk op eerlijkheid. Ze zei het vaak en zonder aanleiding, als een badge of honour: "Ik ben gewoon heel eerlijk, ik kan niet liegen, dat zit niet in mij." En hoewel iets in mij daar direct bij fronste, alsof het te nadrukkelijk werd benadrukt, koos ik ervoor het te geloven. Misschien omdat ik zo graag wilde geloven dat dit wél echt was.
​
Achteraf weet ik: het was precies omgekeerd. Liegen was geen uitzondering, maar de norm. Niet alleen over grote dingen, maar juist ook over kleine, triviale zaken. Dat was het beangstigende; niet de omvang van de leugens, maar de vanzelfsprekendheid ervan. De achteloosheid waarmee waarheid werd herschreven, verdraaid, uitgesteld en ontkend. Langzaam bekroop mij het gevoel: zij gelooft zelf in haar eigen leugens. En de leugens werden steeds groter en destructiever.
​
Het moment dat me het meest is bijgebleven, kwam richting het einde van de relatie. Zij had ons, wederom, verlaten, om vervolgens binnen enkele dagen seksueel contact te hebben met een collega. Toen ze daarna weer bij me terugkwam, had ik al een vaag vermoeden van wat er gebeurd was. Ik zat naast haar op de bank terwijl zij, met een glimlach die geen bodem had, verhaal op verhaal verzon. Ik voelde de leugens, niet rationeel, maar lijfelijk. Alles in mijn systeem wist: dit is niet waar. Maar ik was moe. Te moe. Ik zei niets meer.
En misschien was dat nog pijnlijker dan haar verraad: het moment waarop ik ophield mezelf te verdedigen tegen de leugen. Niet omdat ik haar geloofde, maar omdat ik mezelf niet langer kon dragen.
​
Toen ik begon te begrijpen wat er werkelijk was gebeurd, besefte ik dat het niet alleen ging om deze ene vrouw, maar om een diepere dynamiek. Een verhouding tot de Ander, tot liefde, tot waarheid. Om dat te doorgronden, vond ik taal bij filosofen die mij hielpen het onbenoembare te benaderen.
Filosofische verdieping – erkenning, leegte en de Ander
De Franse filosoof Emmanuel Levinas schreef over het gelaat van de Ander als ethische oproep: de ander verschijnt niet als object, maar als kwetsbaar mysterie dat ons oproept tot verantwoordelijkheid. In een relatie met een verborgen narcist wordt deze oproep voortdurend geneutraliseerd. De ander is geen ander, maar een scherm waarop verlangens en angsten worden geprojecteerd. Er is geen werkelijke ontmoeting, slechts spiegeling en projectie.
Martin Buber maakt onderscheid tussen Ik-Gij en Ik-Het-relaties. In het eerste ervaar je de ander als wezenlijk en levend, in het tweede als ding, als functie en als middel tot een doel. De verborgen narcist lijkt de Ik-Gij-vorm te benaderen, maar schijn bedriegt. Want werkelijk Gij-zijn vereist erkenning van wederkerigheid en dat ontbreekt. De ander blijft buiten beeld, behalve als verlengstuk van het zelf.
Ook Erich Fromm benoemt dit verschil: liefde is geen bezit, maar een daad. Liefde vraagt moed, verantwoordelijkheid, aandacht en kennis. Maar in narcistische relaties wordt liefde een middel tot bevestiging, geen bedding waarin je kunt groeien, maar een toneel waarop je moet presteren.
Carl Gustav Jung tenslotte wijst op het fenomeen van projectie: wat we niet durven erkennen in onszelf, werpen we op de ander. In een relatie met een verborgen narcist wordt dit een wederzijdse dans van schaduw en verlangen. Maar waar de een bereid is te kijken en te groeien, ontkent de ander zijn eigen binnenwereld. De relatie wordt dan geen pad naar individuatie, maar een labyrint van verwarring.
​
Psychologisch perspectief – trauma, hechting en innerlijke leegte
Verborgen narcisme wortelt vaak in vroege hechtingstrauma’s. Kinderen die niet onvoorwaardelijk geliefd zijn, leren zichzelf te beschermen door een vals zelf te ontwikkelen; een masker dat aanvaardbaar is, bewonderd wordt of controle geeft over kwetsbaarheid. In plaats van écht contact, leren ze overleven via strategieën: manipuleren, projecteren, liegen, bedriegen en vermijden.
De aantrekkingskracht tussen empaten en narcisten is hierin geen toeval. Waar de een probeert te helen door te geven, probeert de ander te helen door te nemen. De empathische partner voelt zich nodig, gezien en onmisbaar. Maar wat aanvankelijk liefde lijkt, blijkt codependentie: een dans van leegte en bevestiging, van geven zonder terugkeer.
Wat de relatie extra verwarrend en verslavend maakte, was de onvoorspelbaarheid ervan. Momenten van nabijheid en warmte werden abrupt afgewisseld met afstand, afwijzing of stilte. Die afwisseling volgde geen duidelijke logica, maar leek willekeurig en juist daardoor werd ik steeds dieper in de dynamiek gezogen. In de psychologie wordt dit intermittent reinforcement genoemd: een patroon waarin positieve bekrachtiging (zoals aandacht, liefde of bevestiging) onvoorspelbaar wordt toegediend. Het is exact dit patroon dat ook gokverslaving in stand houdt: de onvoorspelbare ‘beloning’ maakt het bijna onmogelijk om los te laten.
Ik kreeg net genoeg om te blijven geloven: een lief bericht, een kwetsbaar moment, een plotseling gebaar van toenadering. Alsof er ineens weer zuurstof kwam in iets dat allang verstikt was. Die schaarse momenten werkten als kruimels van liefde — breadcrumbing. Niet genoeg om werkelijk gevoed te worden, maar net genoeg om niet weg te lopen. En dus bleef ik. In de hoop. In het verlangen. In het zoeken naar iets wat misschien ooit terug zou komen, maar er in werkelijkheid nooit was geweest.
Ook seks speelde hierin een cruciale rol. Niet als wederkerige expressie van liefde, maar als instrument van macht en manipulatie. De eerste anderhalf jaar van onze relatie bestond uit eenzijdige seksualiteit: ik bevredigde haar, nachtenlang, terwijl mijn eigen verlangen onbesproken bleef. Op den duur gingen mijn kleren niet eens meer uit. Alles werd verpakt in empathische redenen die haar zogenaamde kwetsbaarheid benadrukten: dat het spannend was omdat ze nooit eerder seks had met een vrouw, dat ze moest wennen, dat ze tijd nodig had. Maar wat aanvoelde als intiem en verbindend, bleek achteraf een gecontroleerd systeem van conditionering. Mijn geven werd niet ontvangen — het werd geconsumeerd. Zij maakte misbruik van mijn vrijgevigheid en mijn vertrouwen. Het pijnlijkst was niet haar onvermogen om mij te ontvangen, maar mijn eigen bereidheid om mezelf te vergeten in de hoop dat zij mij ooit zou zien.
De schaarse momenten waarop zij wél iets teruggaf, werkten als beloning. Als hoop. Als signaal dat het misschien tóch liefde was. En zo bleef ik geven, in de hoop dat het tij zou keren. Maar liefde die uitgesteld wordt tot na prestatie, is geen liefde. En intimiteit die geen wederkerigheid kent, is geen bedding, maar exploitatie.
In de relatie voelde het alsof ik constant op scherp stond. Elk moment kon omslaan als een blad aan een boom — love bombing kon volgen op een stiltebehandeling, intimiteit op een week van afwijzing en negeren. Die sporadische momenten waarop zij wél nabij leek, werkten als emotionele beloningen die me hoop gaven. Hoop dat het weer goed zou komen. Dat zij terug zou keren. Dat het liefde was.
Achteraf zie ik hoe die intermitterende bekrachtiging mijn systeem heeft uitgeput. Het maakte me alert, afhankelijk en onzeker. Steeds wachtend op het volgende moment van bevestiging, op het volgende ‘teken’ van liefde. Maar liefde laat zich niet doseren als beloning. Liefde is geen spel. En wie het wél als spel speelt, raakt de ander kwijt of die ander raakt zichzelf kwijt.
Het heeft lang geduurd voordat ik dit allemaal durfde te erkennen. Want het erkennen daarvan betekent ook: onder ogen zien wat ik heb toegestaan. Onder ogen zien wat ik heb laten gebeuren. Niet uit domheid, maar uit honger. Niet uit zwakte, maar uit verlangen naar liefde. Pas toen ik echt durfde te kijken naar mezelf, kon ik zien hoe diep mijn eigen oude patronen gingen.
In mijn eigen therapie, en later opnieuw na die relatie, leerde ik hoe diep mijn oude schema’s waren: het emotionele verwaarlozingsschema, het minderwaardigheidsschema, het verlatingstrauma. Mijn modi fluisterden dat ik niet goed genoeg was, tenzij ik onmisbaar was. Het werd tijd om ze te herzien. Om ze niet langer als waarheid, maar als mijn overlevingsstrategieën te herkennen, die mij niet langer dienden. Integendeel: ze brachten mij nu in gevaar.
​
Liefde als bedding of afgrond?
Wat gebeurt er als liefde geen bedding is, maar een val? Wanneer de ander je slechts bevestigt zolang je geen eigen gezicht toont? Dan verwordt liefde tot uitputting. Je reikt uit, maar stuit op een muur. Je deelt jezelf, maar er wordt niets werkelijk ontvangen.
Liefde vraagt om kwetsbaarheid. En erkenning. Niet als manipulatief middel, maar als wederzijdse daad van zichtbaarheid. In een gezonde relatie kun je bestaan, ook in je verschil. In een narcistische relatie besta je slechts zolang je voldoet aan het script van de ander. En elke afwijking wordt afgestraft; niet luid, maar stil. Niet direct, maar via subtiele afstand, passieve agressie, morele omkering, projecties, beschuldigingen en stiltebehandelingen.
En toch: ik hield van haar. Of van het beeld dat ik van haar had. Het beeld wat zij in het begin van zichzelf had weten te schetsen. Misschien was dat wel het pijnlijkste: dat mijn liefde echt was, maar zij niet. En haar ontvangst van mijn liefde ook niet.
De weg terug – zelfherstel en waarheid
De breuk was een bevrijding, maar zo voelde het aanvankelijk allerminst. Pas later kwam het besef: ik was niet mezelf kwijtgeraakt door haar, maar door wat ik in haar hoopte te vinden. Mijn verlangen om gezien te worden had me blind gemaakt. Maar die honger moest ik leren stillen van binnenuit.
Waarheid werd mijn redding. Niet alleen de relatieve waarheid van het verhaal, maar de innerlijke waarheid van voelen wat is. Van herkennen wat niet klopte, ook als ik het niet kon bewijzen. Van trouw blijven aan mijn intuïtie, ook als die werd weggezet als ‘overgevoeligheid’.
Therapie hielp. Schrijven hielp. Muziek, stilte, natuur. Maar bovenal: het opnieuw leren liefhebben, niet de ander, maar mezelf. Met al mijn rafelranden, mijn zoeken en mijn pijn. En in die liefde hervond ik iets dat ik lang vergeten was: mijn bestaansrecht. Onafhankelijk van wie mij wel of niet erkent.
Slot – de herinnering aan verbinding
Er is één ding waarop ik met rechte rug kan terugkijken, hoe donker de relatie soms ook was: ik heb mijn kinderen altijd op de eerste plaats gehouden. Hoe ze ook manipuleerde, loog, projecteerde of beschuldigde, ik bleef in de eerste plaats moeder. Ik bleef trouw aan dat wat mij het meest dierbaar is.
Ironisch genoeg was dat ook precies wat zij niet kon verdragen. Niet omdat ik iets fout deed, maar omdat mijn liefde niet volledig van haar was. Omdat er een deel van mijn hart was dat ze nooit kon controleren en nooit zou kunnen claimen.
In de ogen van de verborgen narcist is echte liefde een bedreiging, geen bedding. Maar in dat conflict werd ik juist bevestigd in wie ik ben. In wat liefde werkelijk is.
Uiteindelijk waren het mijn kinderen die mij hebben gered. Niet omdat ze iets deden, maar omdat ze er waren. Omdat hun kwetsbaarheid mijn kracht wakker hield. Omdat ik, te midden van alle verwarring, wist: hier ligt mijn waarheid.
In hun ogen lag geen projectie, maar aanwezigheid. In hun behoeften geen manipulatie, maar authenticiteit. Zij hielden me bij de liefde die geen masker draagt, geen leugens kent, niets eist, niets verdraait en niets claimt. En het was dat, de onvoorwaardelijkheid van mijn liefde voor hen, die me uiteindelijk de kracht gaf om ook mezelf weer lief te hebben.
Mijn ex heeft mij gebroken op plekken waarvan ik niet eens wist dat ik ze had. Maar ze heeft mij niet kapot gemaakt. Integendeel. Ik heb deze relatie nodig gehad om eindelijk mezelf te kunnen ontmoeten. Om precies dat te helen wat nog geheeld moest worden, zodat ik eindelijk mijn ware Zelf kan zijn. Ik ben haar daar niet dankbaar voor, haar gedrag en daden zijn nooit te vergoelijken. Maar ik ben dankbaar voor de ervaring, in de realisatie dat het leven soms hard moet zijn, kei hard, om daar te kunnen komen waar je moet zijn.
Wat blijft, is niet het trauma. Wat blijft, is niet zij. Wat blijft is een weten: dat liefde niet ligt in bevestiging, maar in aanwezigheid. Niet in controle, maar in verbinding. Niet in spiegeling, maar in authenticiteit.
Ik schrijf dit niet om haar te beschuldigen. Ik schrijf dit om mezelf te herinneren. Aan wie ik was en wie ik ben geworden. Aan de verbinding die ik zocht in de ander, maar die alleen kan ontstaan als beide aanwezig zijn.
En aan die ene zin, die altijd bleef echoën, dwars door de verwarring heen:
Je bent liefde.
En dat ben je al die tijd geweest.


