Mesoniveau
De sociale en technologische architectuur van narcisme
Na het persoonlijke en relationele domein van het microniveau verschuift de blik in dit essay naar de maatschappelijke context waarin het narcistische zelf vorm krijgt. Narcisme is niet alleen een psychologisch verschijnsel, maar ook een sociaal en technologisch construct. Onze tijd schept de omstandigheden waarin narcistische trekken niet enkel mogelijk, maar functioneel worden. De structuur van werk, media en economie beloont zichtbaar gedrag en sanctioneert diepte. In deze analyse wordt zichtbaar hoe het systeem zelf is gaan functioneren volgens narcistische wetten — en hoe de mens daarin zijn spiegel verliest.
De prestatiemaatschappij: van zijn naar worden
In de logica van de neoliberale economie is de mens geen wezen meer, maar een project. Zijn identiteit wordt niet langer ervaren, maar geproduceerd. Wie hij is doet er minder toe dan wat hij wordt — of liever: wat hij lijkt te worden. Werk, studie, zelfs spiritualiteit zijn onderworpen aan dezelfde onzichtbare wet van zelfoptimalisatie: altijd beter, zichtbaarder, efficiënter en meer.
Byung-Chul Han beschreef deze overgang als die van de disciplinemaatschappij naar de prestatiemaatschappij: de externe dwang van vroeger (je moet) is vervangen door een innerlijke stem (ik moet van mezelf). Vrijheid is een illusie geworden — de mens is niet langer onderworpen aan de ander, maar aan zijn eigen prestatiedrang. Deze vorm van zelfuitbuiting is subtieler, maar ook totaler: men exploiteert zichzelf in naam van autonomie.
Richard Sennett noemde dit de corrosion of character: een cultuur waarin flexibiliteit en aanpasbaarheid belangrijker zijn geworden dan trouw of diepte. De moderne mens leeft projectmatig — hij bestaat bij de gratie van voortdurende vernieuwing. Wie stilstaat, verdwijnt uit beeld.
Binnen deze context is het narcistische zelf niet afwijkend, maar ideaal. De samenleving beloont wie zichtbaar, veerkrachtig en zelfzuchtig is — eigenschappen die vroeger als oppervlakkig of egocentrisch golden, maar nu als competenties worden gevierd.
Zelfbewondering is geen zonde meer, maar een voorwaarde voor succes. Zelfreflectie verandert in zelfmarketing.
Foucaults concept van governmentality verklaart deze verschuiving: de macht werkt niet langer van buitenaf, maar van binnenuit. De mens internaliseert de sociale verwachtingen en wordt zijn eigen controleur. Autonomie wordt een instrument van beheersing — een neoliberaal ideaal dat de mens permanent productief houdt.
Zo verschuift de existentiële focus van zijn naar worden.
De vraag “Wie ben ik?” maakt plaats voor “Hoe kom ik over?”
Authenticiteit wordt strategie, kwetsbaarheid content. De innerlijke waardigheid van het bestaan wordt ingeruild voor externe waardering — een transactie van zichtbaarheid.
Luc Boltanski en Ève Chiapello beschreven dit proces als de “nieuwe geest van het kapitalisme”: de belofte van vrijheid, creativiteit en zelfontplooiing wordt opgenomen in de logica van winst en efficiëntie. Zelfs verzet is geabsorbeerd; de oproep tot authenticiteit wordt een marketingstrategie.
In zo’n klimaat is het narcistische zelf niet pathologisch, maar aanpasbaar — het past zich aan aan de eisen van de tijd. De mens leert zichzelf presenteren als product, voortdurend in wording en nooit voltooid. Achter die dynamiek schuilt echter een diepe vermoeidheid en een subtiele erosie van innerlijkheid. Zoals Han schrijft: “De burnout is geen falen van kracht, maar van betekenis.”
De mens is leeggelopen in zijn eigen wording — gevangen in een cyclus van prestatie, erkenning en uitputting, waarin de ziel langzaam oplost in het profiel.
De digitale spiegel: permanente zelfpresentatie
De spiegel van vroeger — het gezicht van de ander, de blik van een geliefde, de beperkte sociale kring waarin je werd gezien — is vervangen door een digitale muur van reflecties die nooit meer zwijgt. Sociale media hebben het intermenselijke omgevormd tot een panoptische ruimte waarin iedereen zichzelf voortdurend bekijkt door de ogen van de wereld. Hier is de blik niet meer persoonlijk, maar algoritmisch. We worden gezien door een onzichtbare menigte én door systemen die bepalen wat zichtbaar blijft.
Jean Baudrillard schreef al in de jaren tachtig over deze verschuiving: het moment waarop de representatie belangrijker wordt dan de werkelijkheid zelf. In de digitale cultuur is de mens niet langer aanwezig, maar geprojecteerd. Het zelf wordt een simulacrum — een afbeelding zonder oorsprong. Authenticiteit wordt niet langer ervaren, maar geënsceneerd.
Deze digitale architectuur heeft drie psychologische gevolgen die diep ingrijpen in de ervaring van het zelf.
1. Versterkte vergelijking
Volgens Leon Festinger’s social comparison theory evalueren mensen zichzelf via anderen. Sociale media hebben dit mechanisme exponentieel versterkt. Elke scroll is een spiegelwand vol zorgvuldig gecureerde levens en het ideale zelf is altijd één swipe verder.
Recente studies tonen dat deze constante vergelijking gevoelens van tekort, schaamte en prestatiedruk versterken. Zelfwaardering wordt afhankelijk van algoritmische bevestiging: een dopamine-kringloop van notificaties en leegte.
2. Fragmentatie van identiteit
Het online zelf is geen geheel meer, maar een mozaïek van rollen, beelden en standpunten. Men kan tegelijk professioneel, spiritueel, activistisch en intiem zijn — zonder dat die delen elkaar werkelijk raken. De continuïteit van het ik, ooit geworteld in lichaam en tijd, raakt los. Wat resteert is wat Baudrillard de hyperrealiteit noemde: een wereld waarin de grens tussen echt en schijn vervaagt. De mens leeft in permanente representatie — zichtbaar, maar niet meer belichaamd.
3. Performativiteit
Identiteit wordt performance. De vraag is niet langer: “Wat voel ik?”, maar: “Hoe ziet dit eruit?” Zelfs kwetsbaarheid of rouw worden vaak geformatteerd in esthetische vormen — authenticiteit as aesthetic. De persoonlijke waarheid wordt vertaald naar deelbare content, want alleen wat gezien wordt, lijkt nog te bestaan.
De digitale spiegel voedt zo een vorm van existentiële feedbackverslaving. Elk beeld roept om bevestiging, maar geen bevestiging verankert. De cyclus van posten, vergelijken, hopen en vergeten herhaalt zich eindeloos. Zoals Baudrillard schreef: “We live in a world where the real is no longer real enough to be true.”
Neuropsychologisch onderzoek bevestigt dat deze continue zelfpresentatie leidt tot verhoogde activiteit in het dopaminerge beloningssysteem — een kortstondige euforie die snel omslaat in leegte. De digitale blik is vluchtig, niet voedend: een echo in plaats van een aanraking.
Wat vroeger een spiegel van ontmoeting was, is nu een etalage geworden. De mens, ooit gezien om wie hij was, wordt nu bekeken om wat hij lijkt. En in die omkering verdwijnt iets essentieels: de mogelijkheid om te bestaan buiten het beeld.
De economie van aandacht
Onder de oppervlakte van onze digitale cultuur ligt een onzichtbare motor: de economie van aandacht. Aandacht is schaars geworden en waar schaarste ontstaat, ontstaat handel. De blik van de mens is het nieuwe goud — niet meer symbool van verbinding, maar grondstof in een onzichtbare ruil.
De term attention economy werd voor het eerst gebruikt door Herbert Simon, die al in de jaren zeventig voorspelde dat overvloed aan informatie onvermijdelijk leidt tot armoede in aandacht. In de logica van het kapitalisme is dat tekort inmiddels winstgevend gemaakt: elk moment van concentratie, elk teken van betrokkenheid, is een potentieel verdienmodel geworden.
Shoshana Zuboff noemde dit surveillance capitalism: een systeem waarin menselijk gedrag wordt gemonitord, voorspeld en uiteindelijk gestuurd. Aandacht wordt niet meer alleen gevraagd, maar gevormd. De mens kijkt niet zomaar — hij wordt geleid en verleid om te kijken.
In deze context is zichtbaarheid synoniem geworden met bestaan. Wie niet zichtbaar is, lijkt niet meer te bestaan. Niet wie je bent, maar wie je bereikt, bepaalt je waarde.
Zelfexpressie verandert in zelf-exploitatie.
Zoals Matthew Crawford schrijft: de strijd om aandacht is niet alleen economisch, maar moreel. Aandacht is het fundament van aanwezigheid — de manier waarop wij ons tot de wereld verhouden. Wanneer aandacht gekaapt wordt, verschraalt ook het vermogen tot werkelijk zijn.
De aandachtseconomie werkt volgens dezelfde logica als de verslaving die ze voedt. Elke click, elke like, elke view is een microbeloning, een kortstondige bevestiging die de leegte slechts tijdelijk dempt. De algoritmen zijn ontworpen om de menselijke behoefte aan erkenning eindeloos te recirculeren. Hoe dieper het innerlijke tekort, hoe sterker de externe fixatie.
Byung-Chul Han spreekt hier over de transparantiemaatschappij: een wereld waarin alles zichtbaar moet zijn, maar niets meer echt geraakt wordt. Wat verdwijnt, is de diepte van het kijken — de trage, aandachtige blik die niet oordeelt maar aanwezig is. Aandacht is niet langer een vorm van liefde, maar van consumptie.
Economisch gezien is dit systeem briljant. Spiritueel gezien is het rampzalig. Een cultuur die afhankelijk is van clicks en views heeft belang bij mensen die hunkeren naar erkenning. Zichtbaarheid is de nieuwe moraal geworden: ik deel, dus ik besta.
De paradox is dat de mens, in zijn poging gezien te worden, juist onzichtbaar wordt. Wanneer aandacht wordt gereduceerd tot meetbare data, verdwijnt de wederkerigheid die haar betekenis geeft. Wat resteert is een economie van echo’s — een wereld vol geluid, maar zonder resonantie.
Zoals Crawford zegt: “Attention is not just a resource, it’s a form of care.”
En in die zin is de aandachteconomie niet alleen een economisch model, maar een ethisch probleem: ze ondermijnt de mogelijkheid tot echte aanwezigheid en daarmee de wortel van menselijke verbondenheid.
De erosie van gemeenschap
Parallel aan de economische en digitale versnelling verdwijnt de gemeenschapsstructuur die het zelf ooit droeg. Waar vroeger familie, buurt, kerk, vakbond of dorpsplein een symbolisch weefsel vormden, zijn die plekken van onderlinge herkenning langzaam opgelost in een netwerk zonder diepte — vluchtig, instrumenteel en functioneel.
Zygmunt Bauman noemde dit vloeibare moderniteit: een tijd waarin relaties niet langer gebouwd zijn op duurzaamheid, maar op flexibiliteit. We connecten, maar we committeren niet. De ander is niet meer spiegel van waarheid, maar middel tot bevestiging. Zodra de relatie niet langer voedt, wordt ze beëindigd — met één klik: unfriend, block, ghost.
Het zijn de moderne rituelen van ontkoppeling.
Robert Putnam beschreef dit als de afname van sociaal kapitaal — de erosie van gedeelde structuren waarin mensen zichzelf ooit als onderdeel van een groter geheel ervoeren. De mens leeft nu in sociale netwerken zonder sociaal weefsel: veel contact, maar weinig nabijheid.
In die leegte verliest liefde haar oorspronkelijke functie als ontmoeting tussen twee innerlijkheden en wordt ze een ruilmiddel van aandacht. De relatie wordt consumptie: tijdelijk, vervangbaar, gericht op beleving in plaats van nabijheid en betrokkenheid.
Zoals Bauman schreef: “Liefde is vloeibaar geworden omdat verbindingen vloeibaar zijn.”
De Duitse socioloog Hartmut Rosa biedt hier een ander perspectief met zijn theorie van resonantie. Hij stelt dat een gezonde samenleving niet draait om groei, maar om responsiviteit: het vermogen om geraakt te worden en te antwoorden. Waar resonantie verdwijnt, ontstaat vervreemding.
In onze tijd is de toon van wederkerigheid vaak overstemd door ruis — de constante ruis van prikkels, beelden en meningen die geen echo meer vinden in het hart. De erosie van gemeenschap is dus niet alleen sociaal, maar existentieel. De mens raakt los van de ritmes waarin betekenis ooit vorm kreeg: het samenzijn, de stilte, tijd. Wat overblijft is een individu dat voortdurend verbonden is, maar zelden werkelijk in verbinding.
In klinische zin zien we dat terug in de toename van gevoelens van leegte, isolatie, eenzaamheid en bestaansonzekerheid — symptomen die niet uit het individu zelf voortkomen, maar uit de afwezigheid van bedding. De samenleving biedt geen resonantie meer, slechts reflectie.
In zo’n wereld wordt het narcistische masker begrijpelijk: het biedt bescherming in de afwezigheid van echte nabijheid. Maar achter dat masker groeit de heimwee naar iets wat nauwelijks nog een naam heeft: de ervaring gedragen te zijn door een groter geheel.
De cultuur van oppervlakkige positiviteit
Een van de minst zichtbare, maar meest doordringende bouwstenen van onze tijd is de dwingende positiviteitscultuur. We leven in een wereld waarin kwetsbaarheid en negativiteit niet langer als deel van het leven worden gezien, maar als obstakels voor succes. Pijn is niet iets om te doorleven, maar om te verhelpen. Burn-out wordt een kans om te groeien, verdriet een mindset probleem.
Byung-Chul Han noemt dit de dictatuur van het positieve: een samenleving die lijden niet meer kan verdragen, omdat ze haar vermogen tot negativiteit — tot grens, stilte en vertraging — heeft verloren. De mens mag alles zijn, zolang het maar toonbaar, krachtig en inspirerend is. Zelfs therapie wordt vaak ingezet als optimalisatie-instrument: het doel is niet genezing, maar hernieuwde productiviteit.
Barbara Ehrenreich beschreef deze tendens als een morele plicht tot optimisme. In Smile or Die laat ze zien hoe de positieve psychologie en de zelfhulpindustrie pijn hebben herverpakt als persoonlijk falen: wie ongelukkig is, heeft niet hard genoeg aan zichzelf gewerkt. Pijn is geen signaal van onrecht of gemis meer, maar van gebrekkige mindset.
De sociologe Eva Illouz vult dit aan in Saving the Modern Soul: ze toont hoe psychologische taal morele taal heeft vervangen. Waar we vroeger spraken over goed en kwaad, spreken we nu over trauma en groei. Zelfverbetering is de nieuwe verlossing geworden. Het gevolg is dat emotie niet langer iets tussen mensen is, maar iets van mensen — een individueel project in plaats van een relationeel proces.
Deze positiviteitscultuur heeft een paradoxaal effect: hoe meer we geluk eisen, hoe leger we worden. Wanneer elk gevoel van gemis onmiddellijk hersteld moet worden, verdwijnt de diepte waarin betekenis ontstaat. De mens wordt een emotioneel performer, voortdurend bezig zijn stemming te reguleren in plaats van zijn ervaring te begrijpen.
In de klinische praktijk zien we dit terug als een subtiele schaamte rond verdriet en kwetsbaarheid. Mensen verontschuldigen zich voor hun tranen, rationaliseren hun wanhoop, proberen zelfs hun therapie “goed te doen”. De pijn die niet gezien mag worden, verhardt — en achter dat pantser groeit een vorm van narcistische isolatie: niet uit arrogantie, maar uit angst om te falen aan het beeld van de sterke mens.
Byung-Chul Han vergelijkt onze tijd met een palliatieve samenleving: een cultuur die elk ongemak wil verdoven in plaats van begrijpen. Maar wie pijn wil vermijden, vermijdt ook waarheid. En waarheid, zo laat deze tijd zien, is zelden comfortabel.
In dat licht is de positiviteitscultuur niet zomaar oppervlakkig, maar ontzielend. Ze ontdoet het bestaan van zijn tragische dimensie en daarmee van zijn diepte. De mens mag alles zijn, behalve echt.
De sociale beloning van narcisme
In de huidige sociale en economische structuur worden narcistische trekken niet langer als probleem gezien, maar als competentie. De eigenschappen die ooit in de kliniek thuishoorden — egocentrisme, manipulatie, oppervlakkige charme, gebrek aan empathie — zijn in veel domeinen van het publieke en professionele leven sociaal functioneel geworden. Zelfpromotie heet nu persoonlijke branding. Manipulatie heet invloed. Empathieloosheid heet besluitvaardigheid. Opportunisme heet flexibiliteit.
Deze normalisering van narcisme is het logische gevolg van een cultuur die gebaseerd is op competitie, zichtbaarheid en prestatie. In zo’n systeem is het niet de oprechte, maar de overtuigende mens die wint. Christopher Lasch beschreef dit al in 1979 in zijn The Culture of Narcissism: een samenleving waarin het individu zichzelf voortdurend moet verkopen, creëert onvermijdelijk een persoonlijkheid die vooral kan verleiden.
Twenge en Campbell bevestigden dit decennia later empirisch in The Narcissism Epidemic: sociale veranderingen — zoals de nadruk op zelfexpressie, individualisme en mediazichtbaarheid — hebben geleid tot een meetbare toename van narcistische trekken in de bevolking.
Ook de digitale economie versterkt deze tendens. Op sociale media worden dezelfde eigenschappen beloond die in de klinische literatuur als pathologisch beschreven staan: een voortdurende behoefte aan aandacht, de neiging tot zelfidealisatie en een oppervlakkige, maar overtuigende presentatie van authenticiteit. Wat vroeger zelfverheerlijking heette, is nu een vereiste voor zichtbaarheid. De algoritmische logica van platforms beloont alles wat polariseert, vereenvoudigt of overdreven zelfverzekerd klinkt.
In de organisatiepsychologie zien we een vergelijkbare verschuiving. Leiderschap wordt vaak geassocieerd met eigenschappen als charisma, assertiviteit en risicobereidheid — precies de trekken die samenhangen met narcistische dynamieken. Empathie en zelfreflectie daarentegen worden gezien als zacht of inefficiënt. Onderzoek naar corporate psychopathy en toxic leadership laat zien dat zulke profielen niet alleen overleven in competitieve organisaties, maar er juist floreren.
Byung-Chul Han merkt op dat dit proces niet toevallig is: het is de logische uitkomst van een systeem dat zichzelf doorlopend moet vernieuwen. Narcisme is de menselijke vorm die het beste aansluit bij een cultuur waarin imago en indruk belangrijker zijn dan inhoud en integriteit. De narcistische persoonlijkheid is niet enkel ziek, maar adaptief — ze past zich perfect aan de eisen van de tijd aan.
Het probleem is dat dit aanpassingsvermogen een hoge psychische prijs heeft. De mens raakt los van zijn innerlijke anker en leeft in voortdurende spanning tussen zelfverheerlijking en zelftwijfel. Het masker dat ooit bescherming bood, wordt een verplicht uniform. Achter de façade groeit een uitputting die niet alleen individueel, maar structureel is.
De normalisering van narcisme betekent daarom niet dat het lijden is verdwenen, maar dat het onzichtbaar is geworden. Wie niet meedoet aan de logica van succes, wordt niet als gezond, maar als zwak gezien. En wie zich eraan overgeeft, verliest langzaam het vermogen om werkelijk te voelen.
Een existentiële ecologie
De dynamiek waarin narcisme toeneemt, kan worden gezien als een vorm van ecologische disbalans. Zoals een ecosysteem verarmt wanneer diversiteit verdwijnt, zo verarmt de menselijke binnenwereld wanneer ze niet langer gevoed wordt door stilte, aandacht en betekenisvolle verbinding. De balans tussen nabijheid en afstand, actie en rust, geluid en stilte is verstoord.
Hartmut Rosa spreekt over resonantie als het tegenovergestelde van vervreemding: een levende relatie tussen mens en wereld waarin iets weerklinkt en waarin ervaring antwoord krijgt. In onze tijd is die resonantie grotendeels vervangen door ruis. De mens hoort voortdurend zichzelf, maar nauwelijks nog de ander. In een cultuur van constante communicatie is er veel uitwisseling, maar weinig echte afstemming.
Het gevolg is dat de psyche reageert als een organisme dat te weinig voeding krijgt. Narcisme kan in dat licht worden gezien als een adaptieve reflex: een poging van het ik om zichzelf te bevestigen in een omgeving die geen echte spiegeling meer biedt. De mens probeert zichzelf te voeden met echo’s, omdat de omgeving geen resonantie meer teruggeeft.
Gregory Bateson sprak al over een ecology of mind: een geheel van wederkerige relaties waarin mens, omgeving en betekenis elkaar beïnvloeden. Wanneer die ecologische samenhang wordt verbroken, raakt ook het innerlijke systeem uit balans. De moderne mens leeft in een context waarin prikkels overvloedig zijn, maar waar geen echte voeding in schuilt. Informatie vervangt inzicht, aandacht vervangt aanwezigheid en verbondenheid vervangt nabijheid.
Deze leegte is niet alleen moreel, maar systemisch. Ze ontstaat niet door slechtheid of oppervlakkigheid, maar door de manier waarop onze structuren zijn ontworpen: om winst te maximaliseren in plaats van welzijn, om snelheid te belonen in plaats van diepte. In dat systeem is vervreemding geen bijwerking, maar een ingebouwde functie.
De gevolgen daarvan worden steeds zichtbaarder in de geestelijke gezondheid. Aandoeningen als burn-out, depressie en angststoornissen zijn geen louter individuele diagnoses, maar signalen van een cultuur die haar ecologische evenwicht verloren heeft. Wanneer het innerlijk niet meer wordt gevoed, zoekt de mens compensatie in prestaties, beelden of macht. Dat is geen pathologie, maar een poging tot overleven.
Een existentiële ecologie vraagt daarom om herstel van wederkerigheid: tussen mens en mens, tussen mens en natuur, tussen mens en zichzelf. Dat herstel begint bij aandacht — niet de gefragmenteerde aandacht die clickt en scrollt, maar de trage, betrokken vorm die aanwezig blijft. Aandacht is de ecologische tegenkracht van deze tijd: de manier waarop de mens opnieuw leert zijn in plaats van functioneren.
Narcisme is in dat perspectief geen moreel falen, maar een symptoom van honger. Het is de roep van een psyche die niet meer gevoed wordt door verbinding. Zolang die voeding uitblijft, zal de mens zichzelf blijven overschreeuwen om gehoord te worden.
Maar waar stilte terugkeert, kan resonantie ontstaan — en met resonantie, betekenis.
Samenvattend
Op mesoniveau laat de toename van narcisme zich begrijpen als het resultaat van de structuren waarin wij leven. Niet alleen individuen, maar hele systemen zijn gaan functioneren volgens een logica van zichtbaarheid, prestatie en aandacht. De mens is een product geworden van zijn omgeving en die omgeving beloont eigenschappen die vroeger als problematisch golden: zelfgerichtheid, manipulatief vermogen en oppervlakkige charme.
De neoliberale prestatiemaatschappij heeft het ik tot project gemaakt. Onder het mom van vrijheid is de mens zijn eigen onderneming geworden, voortdurend bezig zichzelf te verbeteren, te tonen en te verkopen. De digitale infrastructuur versterkt die beweging: zij transformeert erkenning in algoritme, identiteit in beeld en aandacht in handelswaar. Wat bedoeld was als middel tot verbinding, is een mechanisme van zelfvergelijking, zelfverheerlijking en zelfverlies geworden.
Economisch gezien is dit efficiënt; psychologisch gezien is het uitputtend. De aandachtseconomie, de verdamping van gemeenschap en de dwang tot positiviteit hebben een wereld gecreëerd waarin stilte verdacht is en kwetsbaarheid ongewenst. Het masker is rationeel geworden: wie zich niet presenteert, verdwijnt. Achter dat masker groeit echter de vermoeidheid van het zelf — een leegte die niet voortkomt uit gebrek aan kracht, maar uit gebrek aan bedding.
De hedendaagse mens leeft in een sociaal ecosysteem dat zijn innerlijk uitholt. Narcisme is daarin niet enkel een persoonlijke fout, maar een vorm van aanpassing aan een cultuur die voortdurend prikkelt, maar zelden werkelijk raakt. De leegte die we ervaren is niet de leegte van betekenisloosheid, maar van overprikkeling zonder resonantie.
In morele zin is hiermee iets fundamenteels verschoven: de mens is niet langer doel, maar middel geworden — inzetbaar voor rendement, data en zichtbaarheid. Herstel vraagt daarom om een herwaardering van wat geen functie heeft: aanwezigheid, aandacht en menselijkheid zelf.
Echte verandering begint wanneer we weer leren zien dat de waarde van de mens niet in nut, maar in zijn ligt. Alleen in die herwonnen erkenning kan het zelf opnieuw wortelen in iets wat niet te meten is: de ervaring werkelijk aanwezig te zijn, bij zichzelf en bij de ander.


