Macroniveau
Waarheid, betekenis en het verlies van het grotere geheel
​
​
Na het persoonlijke (micro) en maatschappelijke (meso) perspectief richt dit essay zich op het macroniveau: de geestelijke en metafysische laag waarin het narcisme van onze tijd wortelt. Achter de psychologische en sociale symptomen schuilt een dieper tekort — het verdwijnen van waarheid, betekenis en oriëntatie. Waar de mens zichzelf niet langer kan spiegelen aan iets wat hem overstijgt, blijft alleen het eigen ik over als centrum van betekenis.
Dit essay onderzoekt hoe dat verlies van het grotere geheel de mens heeft ontankerd en hoe in die leegte een nieuwe vorm van bewustzijn kan ontstaan die niet draait om beheersing, maar om ontvankelijkheid.
​
Het verdwijnen van de gemeenschappelijke waarheid
Ooit was waarheid iets wat tussen mensen bestond — een gedeeld veld waarin men elkaar kon ontmoeten, zelfs in verschil. Waarheid was niet alleen feitelijk, maar ook moreel: ze bood een gemeenschappelijke oriëntatie. In de moderne tijd heeft die waarheid plaatsgemaakt voor mening en narratief. De postmoderne mens, moe van absolute waarheden, ontdekte terecht de veelheid van perspectieven, maar verloor gaandeweg de grond die die perspectieven met elkaar verbindt.
Het resultaat is een wereld waarin alles waar en onwaar tegelijk kan zijn. Informatie en desinformatie vloeien samen tot een stroom van interpretaties. Feiten zijn vervangbaar geworden door overtuigingen en overtuigingen door emoties. Pew Research laat zien dat in veel westerse landen minder dan een vijfde van de bevolking nog vertrouwen heeft in overheid, media of wetenschap. Wat resteert, is een cultuur waarin waarheid niet langer een kompas is, maar een kwestie van smaak.
Wanneer waarheid verdwijnt als gedeeld oriëntatiepunt, zoekt het ego houvast in zichzelf — in zijn eigen ervaring, zijn eigen morele gelijk en zijn eigen verhaal. Het is de perfecte voedingsbodem voor narcisme: de innerlijke zekerheid die ontstaat bij afwezigheid van een groter referentiekader. Jonathan Haidt beschrijft dit als het morele tribaliseringsproces van de moderne democratie: moreel oordeel wordt niet meer gedragen door universele principes, maar door groepsidentiteit en affect.
Deze verschuiving raakt ook de morele dimensie van empathie. Waar moreel denken vroeger een transcendente maat kende — iets wat boven persoonlijke voorkeur uitstak — is het nu grotendeels psychologisch geworden. “Wat voelt goed?” heeft “Wat is goed?” vervangen. Daardoor verschuift de morele taal van verantwoordelijkheid naar beleving.
Immanuel Kant waarschuwde al dat de mens nooit louter middel mag worden, maar altijd doel op zichzelf moet blijven. In een samenleving waar waarheid en moraal hun gemeenschappelijke basis verliezen, wordt dat principe steeds moeilijker vol te houden. De ander wordt niet langer herkend als moreel wezen, maar als opinie, functie of projectie. De waarheid is daardoor niet alleen verdeeld, maar ook ontzield. Ze heeft haar menselijke maat verloren — de ruimte waarin mensen elkaar kunnen ontmoeten zonder dat één van beiden hoeft te winnen of overheersen.
​
De dood van het transcendente
De moderniteit heeft de hemel leeg getrokken. Wat ooit heilig was, is verklaard, gemeten en beheerd. De mens werd maat van alle dingen, maar verloor daarmee zijn verhouding tot het oneindige. Waar religie ooit een symbolische taal bood voor verbondenheid met iets groters, rest nu een rationeel universum waarin betekenis geen vanzelfsprekende plaats meer heeft.
Onderzoek naar secularisatie laat zien hoe deze verschuiving diep in onze cultuur is doorgedrongen. In Nederland noemt nog maar een minderheid van de bevolking zich religieus of spiritueel in traditionele zin, terwijl gevoelens van zingeving en morele richting afnemen. Grote Europese studies tonen dat vooral jongere generaties niet alleen religie, maar ook het idee van een gedeeld moreel kompas hebben losgelaten. Waar transcendentie verdwijnt, verliest de mens zijn maat: er is niets meer buiten hem waaraan hij zichzelf kan spiegelen.
De Amerikaanse psycholoog Viktor Frankl zag dit al in de vorige eeuw. Hij beschreef het existentiële vacuüm van de moderne mens: een gevoel van leegte dat ontstaat wanneer het leven geen richting meer kent buiten het eigenbelang. In die leegte groeit een subtiele onrust, een honger naar betekenis die niet meer spiritueel, maar consumptief wordt bevredigd. Succes, status, seks of ervaring vervangen het heilige, maar verzadigen niet.
De moderne mens staat er daardoor alleen voor. Niet als held die zijn lot trotseert, maar als wezen zonder oriëntatie. Zonder transcendentie krimpt de wereld tot spiegel: er is niets anders meer om naar te kijken dan onszelf. Zo ontstaat een cultuur waarin het zelf het altaar wordt — niet uit hoogmoed, maar uit leegte. De goden zijn gestorven en de mens bidt tot zijn eigen reflectie.
Het verdwijnen van transcendentie heeft ook morele gevolgen. Waar er geen groter geheel is dat richting geeft, verschuift verantwoordelijkheid naar keuze en voorkeur. Ethiek wordt pragmatisch: goed is wat werkt. Daarmee verdwijnt niet alleen het geloof in God, maar ook het geloof in het goede als principe. De mens wordt niet slechter, maar stuurloos — niet gewetenloos, maar overgeleverd aan omstandigheden.
De filosoof Charles Taylor noemt dit de immanent frame: een wereldbeeld waarin alles wat betekenis heeft binnen de grenzen van het menselijke moet passen. Het transcendente wordt niet ontkend, maar ondenkbaar. Toch blijft er iets knagen; een restbesef dat de wereld meer zou kunnen zijn dan wat zichtbaar is. Dat knagende besef is de schaduw van onze tijd: heimwee naar iets wat we zelf hebben afgeschaft.
De uitputting van innerlijkheid
Byung-Chul Han noemt onze tijd de tijd van de uitgeputte ziel. In een wereld die alles zichtbaar wil maken, is het innerlijke een anachronisme geworden. Stilte, schaamte, contemplatie en mysterie — de grondstoffen van een bezield bestaan — hebben hun habitat verloren.
In de psychologie spreekt men over een afname van introspectie en empathisch vermogen, vooral onder jongere generaties. Onderzoek van Konrath en collega’s liet zien dat het empathieniveau van studenten in de Verenigde Staten in dertig jaar met bijna veertig procent is gedaald. Vergelijkbare trends zijn zichtbaar in Europa. Mensen ervaren emoties sneller, maar minder diep. De aandachtsspanne is korter, de innerlijke ruimte kleiner.
Neurobiologisch onderzoek helpt te begrijpen waarom. De constante prikkelstroom van digitale technologie activeert het dopaminerge beloningssysteem, waardoor de hersenen gewend raken aan oppervlakkige, snelle bevrediging. Wat ooit tijd vroeg — nadenken, wachten, voelen — wordt vervangen door onmiddellijke stimulatie. Die voortdurende activatie verzwakt juist de netwerken die nodig zijn voor reflectie, empathie en zelfregulatie. Innerlijke diepte vraagt immers om rust, om de mogelijkheid om ongemak te verdragen zonder directe prikkel.
Zonder die rust wordt het bewustzijn fragmentarisch. De mens voelt nog wel emoties, maar zonder verankering. Hij weet nog wat hij wil, maar niet meer waarom. Zelfkennis maakt plaats voor zelfmanagement en zelfonderzoek voor zelfoptimalisatie. De mens probeert zijn binnenwereld te beheren alsof het een project is — meetbaar, beheersbaar en efficiënt.
De hedendaagse cultuur versterkt deze verschuiving. In coaching, therapie en zelfhulpcultuur staat niet langer het begrijpen van het innerlijk centraal, maar het optimaliseren ervan. Het doel is niet meer betekenis, maar functionaliteit. Het innerlijke wordt een middel tot succes, niet tot waarheid. Daarmee is de grens tussen zelfzorg en zelf-exploitatie dun geworden.
Han stelt dat transparantie de vijand van waarheid is: wat voortdurend belicht wordt, kan geen diepte ontwikkelen. Innerlijkheid heeft schaduw nodig. Een mens die alles van zichzelf wil begrijpen en tonen, verliest de ervaring van mysterie, datgene wat zich niet laat reduceren tot data, doelen of diagnoses.
In een samenleving die permanent gericht is op prestatie en zichtbaarheid, is leegte de grootste angst geworden. Maar juist die leegte is de voorwaarde voor bezieling: het stille veld waarin iets van betekenis kan verschijnen. Wanneer het innerlijk voortdurend gevuld wordt met prikkels, verliest het zijn vermogen om te resoneren.
Wat overblijft, is een bewustzijn zonder binnenkant, een functionerend organisme dat zijn eigen leegte niet meer ervaart. In zo’n wereld is narcisme geen afwijking, maar de natuurlijke vorm van bewustzijn: de spiegel is alles wat overblijft wanneer het venster gesloten is.
De technologische conditionering
Technologie heeft het menselijke bewustzijn niet uitgevonden, maar wel herschreven. Wat ooit een instrument was, is een leefwereld geworden. Schermen bemiddelen onze relaties, onze waarneming en zelfs onze herinneringen. De interface is niet langer een venster naar de wereld, maar de wereld zelf.
De digitale infrastructuur is ontworpen op efficiëntie en niet op betekenis. Ze leert ons dat snelheid beter is dan diepte, dat zichtbaarheid belangrijker is dan waarachtigheid en dat de wereld pas werkelijk bestaat wanneer ze gedeeld kan worden. Daarmee vormt technologie niet alleen wat we doen, maar wie we worden.
Neurowetenschappelijk onderzoek laat zien dat digitale prikkels een directe invloed hebben op de hersenen. Elke melding, like of nieuwe update activeert het dopaminerge beloningssysteem — hetzelfde circuit dat betrokken is bij verslaving. De gebruiker leert zijn aandacht voortdurend te verplaatsen, waardoor langdurige concentratie en innerlijke rust afnemen. De hersenen passen zich aan een patroon van constante onderbreking aan.
Shoshana Zuboff beschreef dit als surveillance capitalism: technologie die niet alleen data verzamelt, maar gedrag vormt. Algoritmen leren niet wat we denken, maar hoe we reageren, en gebruiken die kennis om die reacties te sturen. De gebruiker wordt onbewust onderdeel van een experiment waarin aandacht de inzet is en voorspelbaarheid de winst.
Jean Twenge en collega’s spreken over een dopamine culture: een samenleving waarin onmiddellijke prikkel belangrijker is geworden dan duurzame voldoening. De behoefte aan bevestiging — likes, volgers, zichtbaarheid — wordt neurobiologisch bekrachtigd en sociaal genormaliseerd. Narcistische trekken vinden in deze context een structurele bekrachtiging: zelfpresentatie is niet langer afwijkend gedrag, maar de norm geworden.
De Franse filosoof Jean Baudrillard zag dit al aankomen. In zijn analyse van de simulacra voorspelde hij dat beelden ooit belangrijker zouden worden dan de werkelijkheid zelf. De digitale cultuur heeft die voorspelling vervuld. De grens tussen echt en representatie is vervaagd: wat zichtbaar is, geldt als waar. Authenticiteit wordt performance. Zelfs intimiteit is een vorm van presentatie geworden — zorgvuldig gecureerd voor een publiek dat nooit afwezig is.
De psychologische gevolgen daarvan zijn subtiel maar ingrijpend. De mens kijkt meer, maar ziet minder. Hij communiceert voortdurend, maar spreekt zelden echt. De voortdurende behoefte aan externe bevestiging verzwakt de innerlijke referentiepunten. Zichtbaarheid vervangt introspectie en dopamine vervangt betekenis.
Technologie heeft zo een nieuw type bewustzijn gecreëerd: uitwendig, reactief en gericht op projectie in plaats van inkeer. Het is de perfecte voedingsbodem voor narcisme — een zelf dat zich voortdurend toont, maar steeds minder ervaart.
De erosie van trouw en empathie
In de relaties van deze tijd weerspiegelt zich de morele en psychologische verschuiving van een hele cultuur. Wat ooit een verbintenis was tussen twee mensen die zich aan elkaar toevertrouwden, is steeds vaker een tijdelijke samenwerking tussen twee zelfprojecten. Trouw is niet verdwenen, maar veranderd van betekenis: van moreel principe naar onderhandelbare optie.
Recente onderzoeken illustreren die verschuiving. Volgens het Rutgers Kenniscentrum Seksualiteit heeft ongeveer één op de vier Nederlanders ooit een partner bedrogen. In internationale studies, zoals die van het Institute for Family Studies, ligt dat percentage vergelijkbaar hoog. Onder jonge volwassenen stijgt het cijfer zelfs verder, mede door de normalisering van online contact en datingapps. De grenzen tussen verleiding, flirt en ontrouw zijn diffuser geworden.
Psychologisch onderzoek laat zien dat narcistische trekken samenhangen met een grotere kans op overspel. Campbell en Foster beschreven dit als de self-enhancement motive: de behoefte om zichzelf te bevestigen via begeerte en bewondering. Ontrouw is in die zin geen toevallig moreel falen, maar een gedragsvorm die past binnen een cultuur van instant bevrediging.
Empathie — de basisvoorwaarde voor trouw — lijkt in datzelfde proces uitgeput te raken. In dertig jaar tijd is het gemiddelde empathieniveau bij jongeren met zo’n veertig procent gedaald. Digitale communicatie versterkt wel informatie over de ander, maar verzwakt het gevoel voor de ander. We leren elkaars standpunten kennen, maar niet meer elkaars binnenwereld.
De sociale media-omgeving versterkt bovendien de morele ambiguïteit van relaties. Waar men vroeger risico liep bij fysieke ontmoeting, is nu elk contact bemiddeld door schermen, waar anonimiteit en afstand de drempel verlagen. De possibility of infidelity, zoals psycholoog Esther Perel het noemt, is nooit eerder zo groot geweest. Technologie faciliteert niet alleen verleiding, maar ook de rationalisering ervan: iedereen doet het, dus waarom ik niet?
Deze normalisering van overschrijdend gedrag is symptomatisch voor een dieper moreel verschijnsel. In een samenleving waarin authenticiteit wordt verward met zelfexpressie, verliest verantwoordelijkheid haar morele grond. Morele keuzes worden herleid tot persoonlijke voorkeuren: wat goed voelt, wordt goed gevonden. De mens gebruikt de ander om zichzelf te ervaren, niet om zich werkelijk te verbinden.
Het tanende morele kompas hangt nauw samen met het verdwijnen van empathie als sociaal anker. Wanneer de blik van de ander niet langer spiegelt maar vergelijkt, verdwijnt ook het vermogen om geraakt te worden. De ander wordt middel tot zelfbevestiging. Het Kantiaanse principe — dat de mens nooit middel, maar altijd doel moet zijn — is in de praktijk omgekeerd geraakt.
De erosie van trouw is daarom niet enkel een relationeel, maar een cultureel symptoom. Ze toont hoe een tijdperk dat vrijheid boven alles stelt, moeite heeft met verantwoordelijkheid. In de leegte die ontstaat, blijft verlangen over — maar verlangen zonder bedding wordt consumptie. En zo keert in de liefde hetzelfde patroon terug dat de hele cultuur doordringt: de mens zoekt zichzelf in de blik van de ander, maar verliest daarin zijn vermogen tot werkelijk zien en geraakt worden.
Vervreemding van de aarde
Naast het verlies van transcendentie zien we ook het verlies van immanentie: de vervreemding van de aarde zelf. De mens leeft niet langer in de natuur, maar bovenop haar. Waar de aarde ooit als moeder en spiegel werd ervaren, is zij nu gereduceerd tot hulpbron, decor of bedreiging. Deze onthechting van het levende geheel heeft niet alleen ecologische, maar ook existentiële gevolgen: ze maakt de mens dakloos in de meest letterlijke zin van het woord.
De ecopsychologie wijst erop dat onze psychische gezondheid direct samenhangt met de kwaliteit van onze relatie met de natuurlijke wereld. Onderzoek van onder meer Richard Louv en David Strayer toont aan dat contact met natuur stress vermindert, aandacht herstelt en gevoelens van verbondenheid versterkt. Toch brengen mensen in geïndustrialiseerde samenlevingen tegenwoordig meer dan 90 procent van hun tijd binnenshuis door. De verbinding met aarde en seizoenen is grotendeels vervangen door schermen en klimaatregeling — een constante, synthetische omgeving die het ritme van het leven uitvlakt.
De natuur fungeerde in vele spirituele en filosofische tradities als spiegel van de ziel. Van de stoïcijnen tot Spinoza en van oosterse mystiek tot romantische poëzie: de mens vond betekenis in de resonantie tussen zijn innerlijk en het levende geheel. Wanneer die resonantie verdwijnt, verliest ook het zelf zijn maat. Arne Johan Vetlesen spreekt daarom over ecologische blindheid: de onmogelijkheid om nog geraakt te worden door de wereld die ons draagt.
Het ecologische verval is zo bezien niet slechts een milieuprobleem, maar een symptoom van een dieper bewustzijnsverlies. De verwoesting buiten weerspiegelt de verarming binnen. Wie de aarde behandelt als object, leert ook de ander en zichzelf als object te zien. Narcisme en ecologische destructie zijn twee manifestaties van dezelfde beweging: het verdwijnen van wederkerigheid.
De Duitse socioloog Hartmut Rosa beschrijft dit als een verlies aan resonantie tussen mens en wereld. Waar resonantie wordt vervangen door controle, ontstaat vervreemding. In onze pogingen de natuur volledig te beheersen — door technologie, efficiëntie en productie — hebben we ook onze eigen ontvankelijkheid verloren. De mens meet, plant en beheert, maar luistert niet meer.
De gevolgen daarvan reiken verder dan ecologie alleen. Het ontbreken van natuurlijke begrenzing voedt de illusie van onbeperkte groei — dezelfde illusie die het narcistische zelf voortstuwt. De mens die geen grenzen meer ervaart, raakt het besef van maat kwijt. De aarde wordt leeggehaald, zoals de ziel uitgeput raakt.
Ecopsychologen wijzen erop dat rouw om het verlies van de aarde niet enkel een emotie is, maar een vorm van her-verbinding. Wie werkelijk lijdt onder ontbossing, opwarming of uitsterving, herinnert zich dat hij deel uitmaakt van een groter geheel. In die zin kan ecologische bewustwording een moreel en spiritueel ontwaken zijn: het besef dat leven wederkerigheid is, geen bezit.
De vervreemding van de aarde is dus geen opzichzelfstaand fenomeen, maar een spiegel van de menselijke toestand. Wanneer we de wereld buiten ons blijven behandelen als object, blijven we ook onszelf reduceren tot functie. De weg terug naar heelheid begint waar we weer durven ervaren dat de aarde niet iets onder ons is, maar iets waarvan we deel uitmaken.
​
Het vacuüm van betekenis
De samenloop van deze verliezen — van waarheid, innerlijkheid, transcendentie en aarde — heeft geleid tot wat Viktor Frankl een existentieel vacuüm noemde: een wereld zonder dragende symbolen. Waar vroeger religie, gemeenschap of natuur een vanzelfsprekende bedding boden voor betekenis, moet de mens die nu zelf produceren. Maar betekenis laat zich niet maken; zij ontstaat in relatie tot iets wat groter is dan wijzelf.
Onderzoek naar zingeving bevestigt dit gemis. Grote internationale surveys, zoals World Values Survey en Gallup Global Wellbeing Index — laten zien dat steeds meer mensen hun leven als zinloos of leeg ervaren, ondanks toenemende welvaart. Vooral jongeren rapporteren een gevoel van richtingloosheid en emotionele uitputting. De cijfers rond depressie, burn-out en eenzaamheid stijgen jaar na jaar. In de Verenigde Staten beschrijft de Surgeon General zelfs een epidemie van eenzaamheid — niet veroorzaakt door isolement, maar door een gebrek aan betekenisvolle verbinding.
In die leegte probeert de mens te bewijzen dat hij leeft. Men produceert beelden, meningen en doelen in een voortdurende poging om de stilte te vullen. De mens leeft niet meer vanuit betekenis, maar voor betekenis — in een soort permanente zelfbevestiging. Sociale media versterken die dynamiek: de behoefte om gezien te worden vervangt het verlangen om werkelijk aanwezig te zijn. De innerlijke beleving wordt buiten zichzelf geprojecteerd en gemeten aan zichtbaarheid, respons en effect.
Byung-Chul Han noemt dit de overgang van zijn naar prestatie. De moderne mens leeft niet meer om te zijn, maar om te bewijzen dat hij bestaat. Zelfs spiritualiteit en therapie worden vaak instrumenteel ingezet: als methoden om het zelf te optimaliseren of de leegte productief te maken. Daarmee verdwijnt de essentie van betekenis: dat ze niet maakbaar is, maar zich aandient in ontmoeting, in stilte en in overgave.
Het vacuüm van betekenis manifesteert zich niet alleen in individuele ervaringen van leegte, maar ook in het collectieve verlies van richting. We leven in een tijd waarin vooruitgang haar morele inhoud heeft verloren. Technologie en economie ontwikkelen zich sneller dan ons vermogen om te begrijpen waarom. De vraag naar doel is vervangen door de vraag naar functie.
In een dergelijke context is narcisme meer dan een persoonlijkheidsstructuur: het is een poging tot existentiële compensatie. Het glanzende zelf fungeert als surrogaat voor de verloren bedding. Het vult de leegte met vorm, perfect aan de buitenkant, maar zonder inhoud — een spiegel zonder ziel.
​
De menselijke hunkering naar erkenning is in wezen een hunkering naar betekenis. Maar zolang die betekenis niet gedeeld wordt, blijft ze vluchtig. De mens leeft dan in wat de Britse psychiater John Bowlby ooit relationele honger noemde: het verlangen om in contact te komen met iets dat werkelijk antwoordt. Zonder dat antwoord keert de mens terug in de echo van zijn eigen stem; gehoord, maar niet geraakt.
Het vacuüm van betekenis is daarom niet alleen een crisis van geloof of cultuur, maar een crisis van resonantie. Wat ontbreekt is niet informatie, maar verwondering; niet richting, maar ontvankelijkheid.
​
Het vergeten van het mysterie
Waar de mens het mysterie vergeet, verliest hij zijn vermogen tot verwondering en daarmee ook zijn ethisch kompas. Filosofen als Heidegger, Levinas en Buber zagen in die verwondering geen naïef gevoel, maar een morele houding: het vermogen om geraakt te worden door wat groter is dan het eigen ik.
Levinas sprak over het gelaat van de Ander als bron van verantwoordelijkheid: niet omdat we kiezen om goed te zijn, maar omdat de ander ons moreel aanspreekt. Wanneer die aanspreekbaarheid verdwijnt, wordt de ander tot object — iets om te gebruiken of te negeren. Empathie, ooit de brug tussen zelf en wereld, verschraalt dan tot projectie of sentiment.
Psychologisch onderzoek laat zien hoe dit morele verdovingseffect zich voltrekt. Studies naar empathie van Konrath e.a., tonen niet alleen een afname van inlevingsvermogen, maar ook van morele betrokkenheid. Mensen voelen meer, maar handelen minder. Moreel besef is vervangen door morele moeheid: men weet wel wat goed is, maar ervaart te weinig verbinding om ernaar te leven.
Hannah Arendt waarschuwde dat dit de voedingsbodem vormt voor banaliteit van kwaad: het moment waarop mensen ophouden te denken vanuit de ander. Waar de dialoog met het mysterie verstomt, verdwijnt ook de mogelijkheid om aangesproken te worden. Waarheid wordt willekeurig, liefde strategie en empathie risico.
Wat rest is de mens die zichzelf tot middelpunt maakt, niet uit arrogantie, maar omdat hij geen oriëntatie meer kent buiten zichzelf. Het vergeten van het mysterie is zo de voltooiing van het narcistische tijdperk — het moment waarop de spiegel de plaats van de horizon heeft ingenomen.
Samenvattend
Op macroniveau wordt zichtbaar dat de toename van narcisme niet op zichzelf staat. Ze weerspiegelt een veel diepere verschuiving: het verdwijnen van de kaders die de mens ooit hielpen om zijn plaats in de wereld te begrijpen. Waar waarheid, innerlijkheid, transcendentie en natuur hun vanzelfsprekende betekenis verloren, bleef alleen het ik over als centrum van oriëntatie.
In zo’n context wordt narcisme begrijpelijk, bijna onvermijdelijk. Het is de poging van de mens om zichzelf te verankeren in een werkelijkheid die geen dragende structuur meer biedt. Waar de mens vroeger geborgen was in gemeenschap, geloof of symboliek, leeft hij nu in een cultuur van zelfreflectie zonder resonantie. De spiegel is overal, maar het venster is gesloten.
De gevolgen zijn zichtbaar in alle domeinen: moreel relativisme, afnemend vertrouwen, relationele vluchtigheid, dalende empathie en ecologische vervreemding. Elk symptoom wijst in dezelfde richting: de mens heeft zijn verbinding met iets groters verloren — met waarheid, aarde, ander en zichzelf.
Het herstel van die verbinding vraagt niet om nostalgie of terugkeer naar dogma’s, maar om een nieuwe vorm van transcendentie: een herontdekking van wat Levinas aanspreekbaarheid noemde — het vermogen om geraakt te worden. Alleen waar de mens zich opnieuw laat aanspreken door het andere, kan verantwoordelijkheid terugkeren.
In morele zin is dat wat Kant bedoelde met zijn oproep om de mens nooit als middel, maar altijd als doel te zien. In een tijd waarin de mens steeds vaker wordt gereduceerd tot data, imago of instrument, is die gedachte opnieuw radicaal. Ze herinnert eraan dat waardigheid niet voortkomt uit functie, maar uit zijn.
Zo wordt het narcisme van onze tijd een spiegel van onze ontworteling: een mensheid die zichzelf centraal stelt omdat ze geen centrum meer kent buiten zichzelf. De weg naar herstel begint niet bij meer kennis of controle, maar bij hernieuwde ontvankelijkheid — de moed om stil te vallen, geraakt te worden en opnieuw betekenis te ervaren in wat niet te bezitten is.


