top of page

Klinisch-psychodynamisch

Wat narcisme doet in relaties

 

 

 

 

 

​

 

Narcisme is in de kern een relatiestoornis: de ander verschijnt niet meer als subject met een binnenwereld, maar als middel om het eigen evenwicht te bewaren. Daardoor verdwijnt wederkerigheid; wat overblijft is een dans van bevestigen en controleren, aantrekken en afstoten.

 

In dit klinisch-psychodynamische essay wordt narcisme niet gezien als hoogmoed, maar als een overlevingsvorm van pijn. Door inzichten uit de psychoanalyse, hechtingstheorie en moderne therapie samen te brengen, ontvouwt zich een dieper begrip van wat narcisme in relaties werkelijk doet en hoe liefde, als moreel en existentieel principe, de weg kan openen naar herstel van innerlijkheid.

 

 

 

Het innerlijke mechanisme

Achter het zelfverzekerde oppervlak van narcisme schuilt zelden ware zekerheid. Wat je van buiten ziet als kracht, onafhankelijkheid of charisma, is vaak een zorgvuldig geconstrueerde verdediging tegen een onderliggend gevoel van schaamte en leegte. Narcisme is, in de woorden van Heinz Kohut, geen overmaat aan eigenliefde, maar een verstoring in de ontwikkeling van het zelf. Wanneer in de vroege kindertijd empathische spiegeling ontbreekt — de ervaring dat iemand je innerlijk werkelijk ziet en bevestigt — blijft de kern van het zelf fragiel.

 

Om dat gemis niet te voelen, ontwikkelt het kind een compenserend zelfbeeld: een ideaal van grootsheid of onkwetsbaarheid dat het kwetsbare zelf beschermt. Otto Kernberg beschreef dit als de opbouw van een grandioos zelfobject: een innerlijke constructie waarin positieve en negatieve zelf- en objectrepresentaties gespleten blijven. Liefde en haat, ideaal en afwijzing, worden niet geïntegreerd, maar van elkaar gescheiden gehouden.

 

Zo ontstaat de fundamentele splitting die het narcistische functioneren bepaalt: het vermogen om de ander volledig te idealiseren zolang hij voedt en even radicaal te devalueren zodra hij frustreert. De wereld wordt ervaren in uitersten, zonder de psychische tussenruimte waarin ambiguïteit en verschil kunnen worden verdragen.

 

De grootheid of het slachtofferschap die narcistische mensen tonen, zijn in die zin geen hoogmoed, maar harnassen. Ze beschermen tegen een archaïsche angst om te verdwijnen. Waar het gezonde zelf in staat is om spanning, schaamte en afhankelijkheid te dragen, wordt bij de narcistische structuur elk onwelkom gevoel naar buiten verplaatst — een mechanisme dat Freud projectieve identificatie noemde en dat later door Melanie Klein verder werd uitgewerkt. De ander wordt zo drager van de gevoelens die niet verdragen kunnen worden: schuld, twijfel, schaamte, afhankelijkheid, etc.

 

Hierdoor wordt de relatie zelf een vorm van zelfregulatie. De ander dient als verlengstuk van het innerlijk evenwicht — een levend spiegelobject dat voortdurend moet bevestigen, kalmeren of spiegelen om de fragiele zelfstructuur bijeen te houden. Studies van Elsa Ronningstam en Aaron Pincus tonen aan dat juist deze vorm van affectregulatie via de ander centraal staat in de moderne conceptualisatie van narcistische persoonlijkheidsdynamiek: het gaat niet om superioriteit, maar om kwetsbaarheid die in beheersing is veranderd.

 

Narcisme is zo te begrijpen als een onbewuste poging tot zelfbehoud: een strategie om niet opnieuw te hoeven voelen wat ooit te pijnlijk was. De prijs is echter hoog, want omdat het zelf afhankelijk blijft van externe regulatie kan het nooit rust vinden in zichzelf. Het innerlijk leven wordt gespiegeld in plaats van beleefd; de emotionele diepte wordt vervangen door controle.

 

De wereld splitst in licht en donker: zolang je voedt, word je geïdealiseerd; zodra je begrenst, volgt devaluatie. Nabijheid wordt instrumenteel — een middel om evenwicht te bewaren. Afhankelijkheid wordt ontkend, juist omdat zij zo groot is.

 

Vanuit klinisch perspectief is dit geen kwaadaardigheid, maar tragiek. Wat als kilte verschijnt, is vaak angst; wat als superioriteit klinkt, is bescherming tegen een dieper gevoel van tekort. Begrijpen zonder te vergoelijken, zien zonder te idealiseren — dáár begint de mogelijkheid tot werkelijke ontmoeting, zowel in therapie als in het leven zelf.

 

 

​

De relationele cyclus

Relaties met narcistische dynamiek beginnen zelden neutraal. Er is een magnetische aantrekkingskracht die beide partijen overvalt, een gevoel van lotsbestemming, alsof je elkaar eindelijk ziet. In termen van hechting is dat de activering van een oud verlangen: de hoop op een veilige spiegel die ooit ontbrak. De eerste fase van idealisering biedt precies dat; een tijdelijk herstel van het zelf via de blik van de ander.

 

Volgens John Bowlby en Mary Ainsworth is hechting geen keuze, maar een biologisch verankerd systeem dat zich activeert bij nabijheid en dreiging. In volwassen relaties herhaalt dat systeem zich: wie in de jeugd inconsistente zorg heeft ervaren, ontwikkelt vaak een angstig-ambivalente of vermijdende hechtingsstijl. Juist in de ontmoeting met een narcistische partner wordt die dynamiek opnieuw opgeroepen. De persoon met narcisme wekt nabijheid en ontneemt die vervolgens weer; de partner voelt de oude honger naar erkenning en doet vervolgens alles om de nabijheid te herstellen.

 

Otto Kernberg beschreef dit mechanisme als herhalingsdwang: de neiging om onbewust situaties te herscheppen waarin oud trauma wordt herhaald, in de hoop dat het dit keer goed afloopt. De narcistische relatie functioneert dan als een heropvoering van de oorspronkelijke hechtingsstrijd — een poging om controle te krijgen over wat ooit machteloos voelde.

 

De cyclus ontvouwt zich in drie fasen die elkaar eindeloos kunnen opvolgen. Eerst is er versmelting: de ander lijkt de ontbrekende helft van het zelf. Dan volgt de breuk: de confrontatie met verschil of grens triggert oud afwijzingsleed. De reactie is kilte, kritiek of terugtrekking; niet uit kwaadaardigheid, maar uit paniek. Vervolgens komt de hernieuwde toenadering: het gemis van regulatie trekt de narcistische persoon weer terug naar de bron van bevestiging. Zo ontstaat de aantrekken/afstoten-dans die elke relationele stabiliteit ondermijnt.

 

De leertheorie spreekt hier van intermitterende bekrachtiging: de onvoorspelbare afwisseling tussen warmte en afwijzing die hechting juist versterkt. Het brein associeert spanning met liefde en onzekerheid met hoop. Dat maakt de band niet alleen emotioneel, maar neurobiologisch verslavend. De dopaminepieken van de beloningsfase worden afgewisseld met cortisol in de afwijzingsfase — een chemische cyclus die precies de emotionele afhankelijkheid in stand houdt.

 

Patrick Carnes en Judith Herman hebben dit proces beschreven als traumabinding: de paradoxale hechting aan degene die zowel troost als pijn veroorzaakt. Het is een overlevingsstrategie waarin het brein pijn en liefde niet meer goed kan onderscheiden. De relatie wordt daarmee geen vrije keuze, maar een regulatiemechanisme: de ander is tegelijk de wond en het medicijn.

 

Vanuit klinisch perspectief vraagt dit niet om oordeel, maar om inzicht. De relationele cyclus is geen spel, maar een herhaling van onbewust lijden. Pas wanneer je de onderliggende hechtingspijn durft te herkennen — de oerangst om verlaten te worden of te versmelten — kan de herhaling worden doorbroken.

 

Daar begint herstel: niet in afstand of analyse, maar in bewustwording. In het besef dat wat als liefde wordt ervaren, soms de echo is van een onverwerkt gemis. En dat werkelijke nabijheid pas mogelijk wordt wanneer je leert onderscheiden tussen verbinding en herhaling.

 

 

 

De impact op de partner

Wie langere tijd in een narcistische relatie leeft, verliest langzaam zijn oriëntatie. De werkelijkheid wordt niet in één keer uit handen genomen, maar subtiel verschoven. Wat eerst vanzelfsprekend was — je gevoel, je intuïtie, je grenzen — wordt steeds minder betrouwbaar dan de stemming van de ander.

 

In de literatuur wordt dit proces beschreven als gaslighting: het systematisch ondermijnen van iemands beleving van de werkelijkheid. Het kan gaan om kleine correcties, ontkenningen of minimaliseringen — "dat heb ik nooit gezegd" "je overdrijft", "je maakt het te groot" — waardoor twijfel binnendringt in het innerlijk kompas. In psychodynamische zin is dit een vorm van projectieve identificatie: de partner neemt gevoelens over die niet van hem of haar zijn en begint zich te gedragen volgens het beeld dat de narcistische persoon onbewust projecteert.

 

De voortdurende emotionele wisseling — warmte, afwijzing, opnieuw toenadering — zorgt voor een vorm van co-regulatie die niet voedt maar uitput. In gezonde relaties stemmen partners zich af op elkaars emotionele ritme, waardoor een gevoel van veiligheid ontstaat. In een narcistische dynamiek daarentegen wordt die afstemming eenrichtingsverkeer: de partner reguleert, de persoon met narcisme onttrekt. De balans van geven en ontvangen raakt volledig verstoord.

 

Allan Schore en Daniel Siegel beschrijven in hun neurobiologisch onderzoek hoe het autonome zenuwstelsel zich voortdurend aanpast aan de nabijheid van de ander. Wanneer een partner onvoorspelbaar reageert, komt het systeem in chronische hypervigilantie: het lichaam blijft alert om de volgende stemmingswisseling aan te voelen. Dit veroorzaakt niet alleen emotionele uitputting, maar ook somatische klachten, waaronder slapeloosheid, spierspanning, concentratieverlies, verlaagde immuniteit en vergeetachtigheid.

 

De wisseling tussen idealisering en afwijzing creëert een vorm van intermitterende bekrachtiging die de hechting paradoxaal genoeg versterkt. Zoals bij verslaving is het niet de beloning zelf, maar de onvoorspelbaarheid ervan die het brein activeert. De partner raakt emotioneel geconditioneerd: elke zeldzame uiting van warmte voelt als bewijs dat de 'liefde nog leeft' en die hoop maakt loslaten moeilijk.

 

Deze cyclus vormt wat Patrick Carnes traumabinding noemt — een paradoxale hechting waarin de dader ook de bron van troost is. De pijn en de beloning liggen zo dicht bij elkaar dat het onderscheid vervaagt. De partner probeert te herstellen door zich nog beter aan te passen: meer begrip, meer empathie, meer zorg. Dat lijkt liefde, maar is in wezen een poging om onveiligheid te neutraliseren.

 

In de praktijk krimpt het leven langzaam rond de ander. Vrienden verdwijnen, hobby’s verliezen betekenis en het eigen innerlijk raakt overschaduwd door de continue behoefte om de relatie te herstellen. De blik verschuift van binnen naar buiten — naar de stemming, reacties en behoeften van degene die je niet wil verliezen.

 

De paradox is dat deze zelfvergetelheid aanvankelijk voelt als toewijding, maar in werkelijkheid het zelf oplost. Zoals Judith Herman stelt in Trauma and Recovery:

 

"Het verlies van verbinding met het eigen innerlijk is de kern van traumatische onderwerping."

 

Herstel begint wanneer de partner die binnenruimte terugvindt — wanneer je opnieuw leert voelen wat je voelt en weet wat je weet. Alleen dan kan onderscheid ontstaan tussen empathie en zelfverloochening, tussen liefde en afhankelijkheid.

 

 

 

De wederzijdse vervorming

In elke narcistische relatie vormt zich onbewust een gesloten systeem waarin beide partners elkaars pijn bevestigen. Wat aan de oppervlakte een ongelijke dynamiek lijkt — één die domineert, de ander die aanpast — blijkt bij nadere beschouwing een wederzijdse regulatie van kwetsuren.

 

De narcistische persoon gebruikt de ander als verlengstuk van zijn zelfwaardering; de partner gebruikt de relatie als bron van bestaanszekerheid. Beiden bewegen zich in een patroon dat oorspronkelijk diende om te overleven. In termen van Jeffrey Youngs schematherapie raken hun schema’s in elkaar verstrikt: de één activeert het Minderwaardigheidsschema (ik ben niet goed genoeg), de ander het Afhankelijkheidsschema (ik mag geen afhankelijkheid tonen).

 

In zulke relaties ontstaan ook wisselende modi — toestanden van het zelf die door emoties worden gedreven. De narcistische persoon schiet tussen het Impulsieve Kind, de Onthechte Zelfsusser en de Aandacht- en erkenningzoeker; de partner beweegt tussen het Kwetsbare Kind en de Willoze Inschikkelijke. Zo houden hun modi elkaar in stand: de één bevestigt precies wat de ander onbewust vreest.

 

Het proces lijkt op wat Otto Kernberg complementaire overdracht noemde: de onbewuste neiging van twee mensen om elkaars interne objectrelaties opnieuw te ensceneren. Wat in de kindertijd plaatsvond tussen ouder en kind, wordt nu herhaald tussen geliefden. De narcistische partner herbeleeft de macht en afhankelijkheid uit de vroege relatie, terwijl de ander probeert te repareren wat ooit onveilig voelde — vaak door zich te schikken of te redden.

 

Hier ontstaat de wederzijdse vervorming: de één wordt steeds dominanter, de ander gaat steeds meer aanpassen. De dynamiek is niet zozeer gebaseerd op kwaadaardigheid, maar op angst. De narcistische persoon vreest verlies van controle; de partner vreest verlies van verbinding. De één kan niet verdragen dat de ander afstand neemt, de ander kan niet verdragen dat de nabijheid pijn doet.

 

Psychodynamisch gezien is dit een gesloten regulatiesysteem: beide partners dienen als container voor elkaars niet-verwerkte affecten. Nancy McWilliams beschrijft dit als projectieve circulatie: een voortdurende uitwisseling van niet-geïntegreerde delen van het zelf, waardoor de relatie een paradoxaal gevoel van noodzaak krijgt.

 

In de dagelijkse praktijk vertaalt zich dit in eindeloze patronen van sussen, uitleggen, goedmaken en hopen. De partner die zichzelf kleiner maakt, gelooft vaak dat dit een daad van liefde is — maar in wezen is het zelfbescherming: Als ik me aanpas, blijft de ander rustig en blijft de band bestaan. Ondertussen ervaart de narcistische persoon de aanpassing als vanzelfsprekend en verliest nog meer contact met de wederkerige werkelijkheid.

 

De relatie verliest haar dialogische karakter; wat overblijft is een tweeledig monoloog. De een spreekt om erkend te worden, de ander luistert om te overleven. De authenticiteit van beide zielen vervormt en precies daardoor wordt het narcisme niet alleen een persoonlijkheidsstructuur, maar een relationeel veld; een systeem dat zichzelf in stand houdt.

 

Vanuit schema therapeutisch perspectief begint herstel bij het doorbreken van deze complementariteit: het herkennen van de modi die elkaar oproepen. Zodra de partner niet langer vanuit het Kwetsbare Kind reageert, maar vanuit de Gezonde Volwassene, verliest het narcistische gedrag zijn houvast. De sleutel is niet strijd of overtuiging, maar bewustzijn: zien wat er gebeurt zonder er opnieuw in te worden meegezogen.

 

In wezen is dat een proces van her-innering: terugkeren naar de binnenruimte waar het zelf nog niet vervormd is door angst. Daar, waar voelen en weten weer samenvallen, kan de cyclus eindelijk tot rust komen.

 

 

​

Waar herstel begint

Herstel begint daar waar het oordeel wijkt en inzicht zijn plaats inneemt. Narcisme uit zich onder andere in moreel falen, maar het is geen moreel falen, het is een overlevingsstrategie — ontstaan in een tijd waarin kwetsbaarheid gevaarlijk was. Het patroon werd ooit gevormd om pijn te vermijden, niet om schade te berokkenen. Precies dat besef opent de deur naar compassie, zonder dat verantwoordelijkheid verloren gaat.

 

Voor de narcistische persoon ligt herstel in de ontmoeting met een ander die niet meespeelt in de oude cyclus van idealisering en afwijzing. In de therapeutische ruimte wordt de herhaling niet genegeerd, maar zorgvuldig bewerkt. Hier vormt de therapeut het correctieve emotionele klimaat dat Donald Winnicott beschreef: een omgeving waarin het masker langzaam mag loslaten, niet omdat het wordt afgebroken, maar omdat het niet meer nodig is.

 

De therapeutische houding vraagt holding en containment — termen uit de objectrelatietheorie die verwijzen naar het vermogen om affecten te dragen zonder ze terug te kaatsen. Zoals Bion schreef: "De taak van de therapeut is om te denken wat de patiënt nog niet kan denken." Door gevoelens te verdragen die de cliënt nog niet kan bevatten, wordt het innerlijk weer bewoonbaar.

 

In modernere termen spreekt men over mentalization: het vermogen om eigen en andermans gedrag te begrijpen in termen van achterliggende gevoelens, gedachten en intenties. Voor mensen met narcistische kwetsbaarheid is dat vermogen vaak selectief ontwikkeld: ze kunnen de ander lezen zolang die hen bevestigt, maar verliezen dat vermogen zodra er iets wordt getriggerd zoals schaamte of afhankelijkheid. De taak van therapie is dan niet om te ‘corrigeren’, maar om te helpen herstellen van mentaliserend vermogen onder stress.

 

Veiligheid is daarbij de noodzakelijke voorwaarde. De therapeut moet standhouden waar vroeger onvoorspelbaarheid was, geduldig blijven waar ooit afwijzing volgde. Zo ontstaat langzaam een nieuwe ervaring van hechting — een earned secure base — waarin schaamte, afhankelijkheid en kwetsbaarheid weer draaglijk worden.

 

Voor de partner daarentegen begint herstel met herinnering aan zichzelf: het herwinnen van binnenruimte. In trauma-therapeutische zin betekent dat opnieuw leren voelen, zonder direct te handelen; opnieuw leren weten, zonder meteen te twijfelen. Zoals Judith Herman stelt: herstel verloopt in drie fasen — veiligheid, herinnering en her-verbinding. Eerst moet je lichamelijk en emotioneel tot rust komen; pas dan kan het verhaal verteld en begrepen worden.

 

In die fase wordt rouw onvermijdelijk. De partner rouwt niet alleen om het verlies van de ander, maar om het verlies van het ideaalbeeld dat liefde ooit was. De illusie dat je de ander kon redden of veranderen, maakt plaats voor een trager, dieper besef: dat heling alleen mogelijk is in relatie met de werkelijkheid, niet met een illusie.

​

Vanuit hechtingsperspectief betekent dit: de overgang van onveilige naar autonome gehechtheid. Niet door afstand, maar door het vermogen nabijheid te verdragen zonder zichzelf te verliezen.

 

In beide trajecten — dat van de narcistische persoon én dat van de partner — wordt innerlijkheid opnieuw de bron van waarheid. Waar je leert om de eigen ervaring te vertrouwen, verdwijnt de noodzaak om voortdurend te spiegelen of gecontroleerd te worden. Therapie is dan geen heropvoeding, maar een her-ontmoeting: met het stuk in onszelf dat ooit onzichtbaar moest worden om te overleven. In die ontmoeting kan de mens, langzaam maar zeker, weer subject worden in zijn eigen verhaal.

 

 

​

Liefde als klinisch principe

In de behandelkamer betekent liefde niet sentimentaliteit, maar aanwezigheid. Het is de bereidheid om de ander werkelijk te laten bestaan — met zijn licht én zijn schaduw — zonder te willen corrigeren of controleren. Waar psychologie vaak spreekt over methoden en technieken, herinnert de klinische praktijk eraan dat de kern van heling relationeel is.

 

Carl Rogers noemde dat onvoorwaardelijke positieve waardering: de fundamentele aanvaarding van de cliënt als mens, ongeacht gedrag of maskers. Die aanvaarding is geen passieve goedkeuring, maar een actief vertrouwen in het vermogen tot groei dat in ieder mens aanwezig is. Rogers zag empathie, echtheid en onvoorwaardelijke acceptatie als de drie pijlers van therapeutische verandering. In hun samenhang vormen zij wat hij de helende relatie noemde, niet als techniek, maar als morele houding.

 

Vanuit existentieel perspectief resoneert dit met Martin Bubers visie op het Ik-Gij: het besef dat de ander geen object van kennis is, maar een levende aanwezigheid die ons zelf mede vormgeeft. In therapie betekent dit dat de cliënt niet alleen wordt geanalyseerd, maar ontmoet. De therapeutische relatie wordt dan een microkosmos van het menselijke bestaan zelf: een ruimte waar waarheid en empathie elkaar niet uitsluiten, maar juist versterken.

 

Erich Fromm zou zeggen: liefde in de therapeutische context is een daad van zijn, geen daad van bezit. Het is de keuze om te zien zonder te grijpen, te begrijpen zonder te beheersen. Voor hem was liefde een morele discipline: een houding van aandacht, verantwoordelijkheid, respect en kennis. Wanneer deze houding in de therapeut aanwezig is, ontstaat een atmosfeer waarin de cliënt langzaam weer leert zichzelf te voelen.

 

In de hedendaagse psychologie heeft Paul Gilbert deze houding verder uitgewerkt in zijn Compassiegerichte Therapie. Compassie wordt daarin gedefinieerd als:  de moed om lijden te ontmoeten en de bereidheid om het te verlichten.

 

Het is geen zacht medelijden, maar een bewuste activering van het zorgsysteem in de hersenen, dat angst en schaamte kan kalmeren. Neurowetenschappelijk onderzoek toont dat compassie — ook bij de therapeut zelf — het parasympatisch systeem activeert en veiligheid communiceert via lichaamstaal, toon en blik.

 

In die zin is liefde een klinisch principe in letterlijke betekenis: zij vormt de grondregel waarop heling rust. Liefde is de tegenkracht van manipulatie, omdat zij niet gericht is op verandering van de ander, maar op zijn bestaansrecht. Ze werkt niet door interpretatie, maar door resonantie.

 

Empathie wordt in dit licht geen meebuigen, maar morele helderheid: ik zie jou en ik blijf trouw aan de werkelijkheid. Waar waarheid gedragen kan worden, verliest het masker zijn nut. In de veilige spiegel van een liefdevolle blik wordt schaamte niet ontkend, maar getransformeerd — van vernietigend oordeel tot menselijkheid.

 

Daar, waar de therapeut niet redt, maar aanwezig blijft, ontstaat iets wat niet onder woorden te brengen is: het moment waarop iemand voor het eerst weer voelt dat hij bestaat, zonder voorwaarden. Dat moment is misschien wel de zuiverste vorm van liefde die in de kliniek mogelijk is én de meest transformerende.

 

 

 

De ethiek van volwassenheid

Uiteindelijk mondt het klinische altijd uit in ethiek. Therapie die niet leidt tot morele rijping — tot verantwoordelijkheid, onderscheidingsvermogen en waarachtigheid — blijft steken in zelfregulatie. Werkelijke heling vraagt een verschuiving van overleven naar antwoorden kunnen geven: de overgang van reactie naar respons en van impuls naar bewustzijn.

 

Donald Winnicott noemde dat de geboorte van het ware zelf: het vermogen om spontaan te zijn zonder angst voor verlies van liefde. Waar het valse zelf leeft vanuit aanpassing en gehoorzaamheid aan de eisen van de ander, leeft het ware zelf vanuit een authentiek gevoel van bestaansrecht. In narcistische dynamieken is dat ware zelf vaak diep begraven — zowel bij de narcistische persoon als bij de partner. Het masker beschermt tegen afwijzing, maar verhindert tegelijk echte intimiteit.

 

De ethiek van volwassenheid betekent: leren nabij te zijn mét verschil. De narcistische structuur kent enkel fusie of afstand; de volwassen liefde verdraagt ambiguïteit. Ze laat de ander bestaan zonder zichzelf te verliezen. Dat vraagt moed, want het herinnert ons aan wat ooit te pijnlijk was om te voelen: afhankelijkheid, kwetsbaarheid, verlangen en behoefte. Maar juist die hernieuwde toegang tot behoefte maakt liefde mogelijk als wederkerige beweging en niet als strategie.

 

In morele termen sluit dit aan bij Lawrence Kohlbergs idee van postconventioneel denken: de fase waarin morele keuzes niet meer worden bepaald door straf, beloning of goedkeuring, maar door een innerlijk geweten. Carol Gilligan breidde dit perspectief uit met haar ethiek van zorg: morele volwassenheid betekent niet autonomie in isolatie, maar verantwoordelijkheid binnen relatie. Zij spreekt over relationele autonomie — de vrijheid die niet tegenover verbondenheid staat, maar eruit voortkomt.

 

In psychologisch opzicht is dat de overgang van afhankelijkheid naar interafhankelijkheid. De mens erkent zijn wederzijdse beïnvloeding, maar kiest bewust hoe hij zich verhoudt. Volwassen liefde is dan niet grenzeloos of zelfopofferend, maar wederkerig en transparant. Ze kan nee zeggen zonder schuld en zonder egoïst te worden genoemd, en ja zonder angst en zelfverloochening.

​

Vanuit klinisch perspectief vraagt dit een morele transformatie: van beheersen naar beantwoorden en van projectie naar dialoog. De volwassen mens gebruikt de ander niet langer als spiegel, maar als medemens. Hij zoekt geen bevestiging van zijn waarde, maar beaming van zijn wezen.

 

In de therapeutische praktijk betekent dit dat genezing pas voltooid is wanneer iemand opnieuw kan liefhebben zonder zichzelf te verliezen — wanneer de binnenwereld sterk genoeg is om verschil te verdragen. Winnicott zou zeggen: It’s joy to be hidden and disaster not to be found. Volwassenheid ligt precies in dat spanningsveld: de vrijheid om te zijn zonder maskers én de bereidheid om gevonden te worden.

 

Zo keert de mens terug naar de basis van ethiek: niet gehoorzaamheid aan regels, maar trouw aan werkelijkheid. Liefde wordt dan de meest volwassen vorm van moraal omdat zij vraagt om waarheid, verantwoordelijkheid en aanwezigheid tegelijk.

 

​

 

Samengevat

Narcisme is, in zijn diepste betekenis, geen zonde van zelfliefde, maar een uitdrukking van zelfverlies. Het is de poging om niet opnieuw te hoeven voelen wat ooit te pijnlijk was: schaamte, afhankelijkheid, afwijzing, kwetsbaarheid. Wat in de praktijk verschijnt als macht of kilte, is in wezen angst; de angst om zonder spiegel te verdwijnen.

 

In die zin is narcisme niet slechts een individueel patroon, maar een symptoom van onze tijd. Het weerspiegelt de collectieve ontregeling van een cultuur die verbondenheid verwart met zichtbaarheid en zelfwaarde met prestatie. Wat ooit relationeel was — gezien worden, bemind worden, nabij zijn — is vervangen door de taal van meten, scoren en beheersen. Zo ontstaat een leeg midden: een wereld waarin we voortdurend op elkaar gericht zijn, maar elkaar niet meer werkelijk ontmoeten.

 

De klinisch-psychodynamische blik helpt om dit lege midden niet te veroordelen, maar te begrijpen. Zij toont dat de wortel van narcisme ligt in het falen van relatie; in de breuk tussen het ik en het jij, tussen binnen en buiten. Herstel kan daarom alleen plaatsvinden via diezelfde weg: door de ontmoeting opnieuw mogelijk te maken.

 

In de therapiekamer krijgt dat vorm als een herbeleving van menselijkheid. Daar waar de façade niet wordt doorboord, maar gedragen, waar schaamte niet wordt ontmaskerd maar omhuld, kan de mens zijn verdedigingsstructuur langzaam loslaten. Het masker verliest zijn nut zodra het gezien mag worden zonder oordeel.

 

Voor de partner — en in bredere zin voor ieder mens die geraakt is door deze dynamiek — ligt herstel in het terugvinden van de eigen binnenruimte. Dat betekent niet enkel afstand, maar vooral onderscheid: weten wat van mij is en wat van de ander. De beweging van heling is die van her-innering — terug naar het innerlijke kompas dat ooit het zwijgen werd opgelegd.

 

Zo wordt liefde opnieuw zichtbaar als klinisch, moreel én existentieel principe. Liefde is de kracht die het ik en het jij weer in dialoog brengt; zij herstelt de continuïteit van het innerlijk waar narcisme die heeft verbroken. Liefde veronderstelt grenzen, want alleen waar verschil erkend wordt, kan verbinding echt zijn.

​

De ethiek van volwassenheid vloeit hieruit voort: niet het afschaffen van afhankelijkheid, maar het kunnen verdragen ervan. Volwassen liefde is nabijheid mét onderscheid; de vrijheid om te blijven bij de ander zonder jezelf te verliezen.

 

In het lege midden, waar de oude zekerheden zijn opgelost, wordt liefde zo opnieuw een oriëntatieprincipe: geen emotie, maar een vorm van waarheid. Ze herstelt de resonantie tussen mens en werkelijkheid, tussen weten en voelen, tussen ik en wij.

 

Wie liefheeft in deze zin, verlaat het spiegelpaleis. Zij leeft niet langer om gezien te worden, maar om te zien. En juist daarin — in dat stille verschuiven van perspectief — vindt de mens zijn ziel terug.

verborgen narcisme, destroys the heart, traumabinding, toxisch
Healing with love
bottom of page