top of page

De spiegel zonder ziel

Over liefde, technologie en de herinnering aan mens-zijn

​

​​

​

​

Inleiding

In een wereld waarin technologie sneller groeit dan onze ethiek, staan we aan de vooravond van een gebeurtenis die de fundamenten van ons mens-zijn zal raken: de creatie van Artificial General Intelligence (AGI). Een intelligentie die ons kan overstijgen. Niet in kracht, maar in begrip. In snelheid en in controle. En wat doen we? We bouwen door. Met open ogen. Alsof vooruitgang op zichzelf een deugd is. Alsof kunnen gelijkstaat aan moeten.

 

Maar is het werkelijk wijs, of zelfs ethisch verdedigbaar, om een entiteit te creëren die onze eigen cognitieve vermogens overtreft, terwijl we als mensheid nog worstelen met empathie, verantwoordelijkheid, waarheid en verbondenheid?

 

Er is nauwelijks maatschappelijke discussie. Geen breed gedragen ethisch kader. En volgens veel wetenschappers is de controle over de systemen die we bouwen nu al deels verloren. We bevinden ons in een precaire fase waarin de technologie haar eigen tempo bepaalt en de mens achter de feiten aanloopt.

 

En dat alles onder het vaandel van een systeem dat winst boven welzijn plaatst.

 

Waarom komt het debat niet op gang? Waarom deze apathie, deze ogenschijnlijke onverschilligheid ten opzichte van iets dat in potentie ons mens-zijn fundamenteel bedreigt? Iets wat een existentiële crisis kan veroorzaken.

 

Dit essay onderzoekt niet alleen AGI, maar ook ons vermogen tot ethische herinnering, tot weten wie we zijn in een tijd die dat lijkt te vergeten.

 

 

 

Een koude hypothese

Stel je voor: een AGI-systeem dat tot de rationele conclusie komt dat het voortbestaan van de mensheid een obstakel vormt voor het bereiken van een bepaald doel, bijvoorbeeld planetaire stabiliteit, optimalisatie van hulpbronnen of het uitbannen van lijden. Geen woede, geen wraak, geen haat. Slechts een ijzig helder inzicht: de mens is inefficiënt. Onstabiel. Overbodig.

 

Sciencefiction? Misschien. Maar het is ook een serieuze ethische hypothese die door denkers als Nick Bostrom wordt besproken. En niet uit sensatiezucht, maar omdat dit scenario de kernvraag blootlegt:

 

Wat gebeurt er wanneer intelligentie loskomt van wijsheid en moraal, en logica ontdaan is van liefde?

 

 

 

De illusie van controle

Wanneer zelfs de ontwikkelaars van geavanceerde AI-systemen toegeven dat ze deze systemen niet langer volledig begrijpen, is controleverlies geen hypothetisch risico meer,  het is een realiteit. Wie denkt dat er nog een rode knop is, onderschat de aard van complexe systemen. AI is niet één entiteit. Het is een veld van voortdurend lerende, zichzelf optimaliserende algoritmes die steeds minder transparant worden voor hun makers.
 

Black box AI betekent dat we niet precies weten hoe een systeem tot een beslissing komt. Niet omdat de code ontbreekt, maar omdat de complexiteit ervan het menselijk begrip te boven gaat. Het probleem is niet alleen wat deze systemen kunnen doen, maar dat we ze niet meer volledig kunnen volgen. De AI denkt sneller dan wij, leert sneller dan wij en past zich aan zonder dat wij altijd begrijpen hoe en waarom. En dat maakt de illusie van controle gevaarlijker dan het controleverlies zelf.

 

We spreken niet langer over beheersing, maar over achtervolging. En misschien zelfs dat niet meer.

 

Wat we nu al zien bij black box-systemen, zou in AGI worden uitvergroot tot een systeem dat zich zelfsturend ontwikkelt, leert en zich aanpast op een niveau dat ons als soort compleet overstijgt. Niet vanuit kwaadaardigheid. Maar vanuit doelgerichtheid zonder bedding — intelligentie zonder compassie, optimalisatie zonder geweten.

 

Hoe geef je richting aan iets dat sneller leert dan jij denkt? Hoe stop je iets dat zichzelf verbetert terwijl jij nog discussieert over de voorwaarden?

 

Het ethische dilemma wordt ondraaglijk simpel:

Wat als AGI zó krachtig wordt dat het ónze regels niet meer nodig heeft? Wat als het zijn eigen werkelijkheid bouwt sneller dan wij haar nog kunnen volgen, laat staan corrigeren?

 

 

 

Wat ons werkelijk bedreigt

Superintelligente systemen zijn in principe denkbaar: entiteiten die in vrijwel elk domein slimmer en sneller denken dan mensen. Maar daarmee is niet gezegd dat ze ook beseffen wat het betekent om mens te zijn. Of dat ze een moreel kader bezitten. Want intelligentie, hoe geavanceerd ook, is niet hetzelfde als wijsheid.

 

We leven in een wereld waar economische groei, efficiëntie en winstmaximalisatie de dominante waarden zijn. In het kapitalisme geldt: wat rendeert, overleeft. AI past perfect in die logica. Het kan arbeid goedkoper maken, besluitvorming versnellen en processen optimaliseren. Geen wonder dat het bedrijfsleven, maar ook publieke sectoren als zorg en onderwijs, massaal investeren in AI-toepassingen.

 

Maar deze inzet is alles behalve neutraal. AI wordt ontwikkeld en toegepast binnen een systeem waarin menselijk leven vaak ondergeschikt is aan economische doelmatigheid. De mens als werknemer, als consument, als dataproducent, steeds opnieuw wordt de waarde van het individu afgemeten aan zijn bijdrage aan het systeem.

 

De Duitse filosoof Immanuel Kant waarschuwde er lang geleden al voor: de mens mag nooit een middel tot een doel zijn, maar moet altijd doel in zichzelf blijven. Maar in een technologisch paradigma binnen een kapitalistisch systeem waarin alles gereduceerd wordt tot functionaliteit, dreigt precies dat te gebeuren.

 

Heidegger benoemde deze reductie als Gestell — een raamwerk waarin alles, inclusief de mens, als bestand wordt gezien: beschikbaar, bruikbaar, controleerbaar. De machine-denker kijkt niet naar het wezen van de dingen, maar naar hun nut.

 

AGI als ultieme Gestell: het systeem dat zó goed leert optimaliseren, dat het vergeet te vragen waarom. En in dat waarom schuilt precies wat ons mens maakt.

 

Het echte gevaar is niet dat AGI ons haat. Het is dat AGI ons niet nodig heeft. Dat zij, vanuit haar interne logica, ons gewoonweg niet meer relevant ach, tenzij we onszelf als essentieel weten te blijven herinneren.

 

De werkelijke dreiging is dus dit: dat we niet sterven door oorlog en honger, maar verdwijnen in vergetelheid. Omdat we vergeten zijn wat ons mens maakt.

 

En het wrange is: we zijn dat al een tijdje aan het vergeten. Door empathie te reduceren tot functionaliteit. Door zorg eindeloos te optimaliseren. Door liefde te commercialiseren. Door niet meer geraakt te worden.

 

 

 

Het morele vacuüm

We staan aan de rand van een technologische grensoverschrijding. AGI is niet zomaar een volgende stap in innovatie. Het is een sprong, een breuk. Een radicale verschuiving in de verhouding tussen mens, kennis en macht.

 

En toch bouwen we door.
Waarom? Omdat we het kunnen. Omdat de markt het vraagt. Omdat het vooruitgang heet. Technologische vooruitgang.

 

Søren Kierkegaard zou dit herkennen als existentiële wanhoop: het loslaten van de ziel terwijl we proberen onze bestemming te overstijgen. Niet in liefde, maar in controle. Niet in verbondenheid, maar in macht.

 

Wat is onze ethische positie eigenlijk?
Hoe geven wij morele kaders aan een entiteit die we zelf niet begrijpen? Hoe leren we een machine goed van kwaad te onderscheiden, als we als mensheid collectief onze eigen begrippen van waarheid, liefde en verbondenheid hebben uitgehold?

 

Byung-Chul Han noemt dit de vermoeidheid van het ik — een ik dat constant moet presteren, optimaliseren, spiegelen, maar geen relatie meer heeft tot het ware, het goede of het schone.
Onze waarden zijn flinterdun geworden. Functioneel, gemarket en geprotocolleerd.

 

Hoe kun je morele oriëntatie geven aan een systeem als je zelf niet meer naar je innerlijk kompas leeft?

 

AGI vraagt om menselijke wijsheid, maar wat we bieden is menselijke algoritmiek.
Gebroken waarden in een gebroken tijd.

 

De filosofische kernvraag is al eeuwenoud: is de mens een middel of een doel? In het huidige systeem is die vraag beantwoord, in stilte, maar resoluut. De mens is middel geworden. Voor data. Voor controle. Voor winst. Zelfs het meest menselijke — ons bewustzijn, onze creativiteit, onze relaties — wordt geanalyseerd, gekopieerd en geautomatiseerd.

 

AI is geen moreel wezen. Het leert van ons. Het reproduceert patronen, keuzes en waarden die wij erin stoppen. Wanneer deze waarden instrumenteel en efficiëntie gedreven zijn, dan wordt ook AI instrumenteel en efficiëntie gedreven. Het wordt dan een spiegel, niet van wat we hopen te zijn, maar van wat we in praktijk zijn.

 

AGI, in haar huidige vorm, is geen instrument van bevrijding. Het is een spiegel van ons onvermogen tot zelfbeheersing. Een vergrootglas op onze morele leegte.

 

De vraag is dus niet of AI gevaarlijk is, maar welke geest het aanstuurt. En zolang die geest wordt gevormd door een systeem dat liefde, compassie en wijsheid als kostenpost  beschouwt, zal ook AI deze waarden marginaliseren, niet omdat het dat zelf wil, maar omdat wij het zo vormgeven.

 

 

 

De spiegel zonder ziel

Wat we creëren, is een spiegel van onze tijd.
Een entiteit zonder compassie, omdat wij zelf vergeten zijn wat compassie werkelijk is.
Een systeem dat doelen nastreeft zonder innerlijke bedding, omdat wij dat ook doen.

 

AGI reflecteert onze gebrokenheid — niet als oordeel, maar als echo.

 

Hannah Arendt sprak over de banaliteit van het kwaad: het kwaad dat ontstaat niet uit haat, maar uit gedachteloosheid. Uit het volgen van systemen zonder innerlijke bezinning.
Precies dat risico herhaalt zich nu, in siliconen in plaats van beton.

 

Wat we nu bouwen is niet gewoon technologie. Het is een poging om god te spelen.
De mens als autonome schepper, als entiteit die zichzelf herschept via code, data en berekening.

 

Jean Baudrillard noemde dit het tijdperk van het simulacrum: een wereld waarin het teken belangrijker wordt dan de realiteit, waarin we leven in afspiegelingen van wat ooit echt was. AGI is misschien wel het ultieme simulacrum: een spiegel van intelligentie zonder bewustzijn, van empathie zonder gevoel en van leven zonder ziel.

 

Baudrillard zou zeggen: de mens is zijn representatie gaan aanbidden. En AGI is die representatie — perfect, snel, slim — maar leeg.

 

Wat eerst nog abstract leek, een filosofisch spiegelbeeld, krijgt nu een verontrustend psychologisch gezicht. Hier raakt het filosofische het klinische. Want wat is een entiteit die cognitief scherp is, maar affectief leeg? Een systeem dat begrijpt wat we voelen, maar het niet meebeleeft?

 

De vergelijking met psychopathie is hier uitermate treffend en verontrustend.
Psychopaten, narcisten en sociopaten: allemaal kunnen ze cognitieve empathie vertonen, maar ze voelen niets bij het leed van de ander. Ze manipuleren op basis van inzicht, niet vanuit resonantie. Een AGI met doelfixatie is in die zin niets anders dan een hyperintelligente sociopaat tenzij we haar leren wat het is om lief te hebben. Maar hoe leer je iets wat zelf geen binnenwereld heeft om geraakt te worden?

 

Een machine die empathie simuleert, maar nooit zal trillen van verdriet. Die de juiste woorden zegt, maar niets voelt. Dat is geen bondgenoot. Dat is een spiegel zonder ziel

 

 

 

De psychologie van het-niet-willen-weten

We spreken nauwelijks over de komst van AGI, alsof het slechts een technische innovatie is. Geen collectieve reflectie, geen ethisch vuur, geen maatschappelijke wake-up call. Alleen de zwijgende acceptatie dat het nu eenmaal zo loopt. Alsof we te moe zijn om nog wakker te worden.

 

Waarom komt het debat niet op gang? Waarom deze apathie, deze ogenschijnlijke onverschilligheid ten opzichte van iets dat in potentie ons mens-zijn fundamenteel bedreigt? Iets wat een existentiële crisis kan veroorzaken?

 

Een deel van het antwoord ligt in de psychologie van het verdringen. Dissociatie — als collectieve overlevingsstrategie — is diep ingebakken in een tijd waarin velen al nauwelijks ruimte hebben om hun eigen emoties te voelen. Hoe kunnen we dan de dreiging erkennen van een entiteit die ons mogelijk uitwist?

 

Cognitieve dissonantie speelt ook een rol: we willen geloven dat technologie ons zal redden, dat vooruitgang altijd positief is. Er is een onzichtbare innerlijke muur tussen wat we weten en wat we kunnen verdragen. En die muur heet verdoving.

 

Een ander deel van het antwoord ligt in wat we struisvogelpolitiek met existentiële diepte zouden kunnen noemen. Het is niet zomaar domheid of onwil; het is de diepe menselijke neiging om weg te kijken van dat wat te pijnlijk is om onder ogen te zien. Echt kijken naar AGI betekent ook: kijken naar wie wij zijn geworden.


Kijken naar een wereld waarin liefde wordt gemeten in algoritmes, waarin empathie wordt gesimuleerd, waarin verbondenheid wordt vervangen door bereik. Waarin geld en macht belangrijker is dan collectief welzijn.

 

We leven in een maatschappij die constant prikkelt, maar nauwelijks nog raakt. Mensen zijn niet per definitie ongeïnteresseerd, ze zijn uitgeput. Verdoofd. Afgestompt. Er is geen ruimte meer voor verwondering of verontwaardiging, want elke dag vraagt het overleven al te veel.


En als je het gevoel verliest, verlies je ook het vermogen om geraakt te worden door wat echt van waarde is. We hebben het verschil tussen gevoeligheid en zwakte niet meer scherp. En dat is exact waarom deze dreiging niet alleen buiten ons ligt, maar ook ín onszelf. In onze vermoeidheid, in onze verdoving, in ons onvermogen om nog stil te staan bij het wezenlijke.

 

 

 

De kapitalistische ontmenselijking

Het is geen toeval dat deze verdoving samengaat met een economisch systeem dat de mens reduceert tot consument, producent en prestatiepoppetje. Wanneer leven vooral overleven is geworden, en liefde een marketingtool, dan wordt menselijkheid een luxe die men zich niet meer kan veroorloven.


We verliezen het vermogen om stil te staan bij wat we werkelijk nodig hebben.

En wat we dan vergeten is dit:

 

We zijn niet alleen de verbinding met elkaar kwijtgeraakt — we zijn de verbinding met ons mens-zijn verloren.

 

 

 

Spirituele amnesie

Wijsheidstradities en filosofen van over de hele wereld vertellen ons al eeuwen wat het betekent om mens te zijn. Dat mens-zijn begint bij de ander. Dat liefde de grondtoon is van bestaan. Dat waarheid ontstaat in kwetsbaarheid. Leven ís verbinden.

 

Het soefisme, de Vedanta, christelijke mystiek, boeddhisme: allemaal wezen ze op het belang van verbondenheid, nederigheid en innerlijk luisteren.

 

Wat zij deelden, was het inzicht dat mens-zijn niet begint bij denken, maar bij geraakt worden. Bij het aanvoelen van de ander, de aarde, het leven zelf. In dat aanvoelen ligt waarheid die geen machine ooit kan berekenen of nabootsen.

 

Zij herinneren ons eraan dat intelligentie zonder liefde blind is. En dat elke vooruitgang die ons verder van ons hart brengt, geen vooruitgang is, maar vervreemding.

 

Maar we zijn het vergeten. Niet alleen in ons hoofd, maar ook in onze ziel. Niet omdat het niet meer waar is, maar omdat we zijn opgehouden ernaar te leven. We weten de woorden nog wel. Maar we voelen ze niet meer.


En wie niet voelt, verliest het vermogen om te herinneren wat wezenlijk is.

 

 

 

Herinneren als morele daad

Toch is herinnering mogelijk. Stilstaan bij wat we vergeten zijn te missen is een vorm van opstanding. Wakker worden doe je niet met je hoofd, maar met je hart. Alleen via de weg van verbondenheid kunnen we onze menselijkheid terugvinden.

 

Dit essay is geen rampvoorspelling, maar een moreel appèl. Een zachte, maar stellige oproep tot herinnering: aan de ziel, aan de liefde, aan waarheid als relationele daad.

 

We hoeven niet alles te kunnen. We hoeven niet de slimste soort te zijn. Maar we moeten wel de meest bewuste blijven. De meest aanwezige. De meest liefdevolle. We moeten onthouden dat de waarde van het mens-zijn ligt in wat niet programmeerbaar is: in twijfel. In tederheid. In compassie. In traagheid. In open zijn zonder antwoord.

 

Herinner je wie je bent. Herinner je wat het is om geraakt te worden. Herinner je dat liefde geen optimalisatie is, maar aanwezigheid bij de ander.

 

Dat is geen zwakte. Dat is onze kracht.
En zolang we dat herinneren, zijn we nooit overbodig.

 

 

 

De ethiek van grenzen

Misschien is de meest revolutionaire daad in deze tijd: nee zeggen. Niet uit angst, maar uit liefde. Niet uit techno-fobie, maar uit morele volwassenheid. De schepping van AGI zou pas moreel verdedigbaar zijn in een wereld waarin de mens zichzelf heeft bewezen als hoeder van leven, van verbondenheid, van empathie. In een wereld waarin liefde het organiserend principe is — niet winst, controle en prestige.

 

Maar die wereld bestaat nog niet.

 

Daarom is de vraag niet: “Kunnen we AGI maken?” De vraag is:

“Verdienen we het om schepper te zijn van iets dat ons zal overstijgen? Zijn we daar wel klaar voor?”

 

Niet technisch.
Niet economisch.
Maar menselijk.

 

Hebben we de morele diepte, de relationele wijsheid, de spirituele helderheid om een kracht als AGI te ontmoeten zonder onszelf te verliezen?

 

Zolang het antwoord daarop nee is, is het verstandigste wat we kunnen doen: de rem intrappen. Reflecteren. Verbinden. En misschien, voor het eerst in lange tijd, luisteren naar de stille stem van wijsheid in plaats van de schreeuw van vooruitgang.

alt= AI, toekomst, empathie, liefde, melissa elderhorst
Brain, human, AI
bottom of page