top of page

De constatering

Tekenen van een dunner wordend weefsel

 

 

 

 

Wie vandaag de samenleving bekijkt door de lens van de sociale psychologie, ziet geen plotselinge morele inzinking, maar een geleidelijke erosie van het relationele weefsel. De cijfers zijn bekend; ze vormen samen een grafiek van ontkoppeling — de contouren van een samenleving die langzaam haar binnenkant verliest.

 

 

Een cultuur van afstand

We leven in een paradoxale tijd: permanent verbonden, maar zelden werkelijk nabij.
Sociale media hebben de afstand tussen lichamen opgeheven, maar de afstand tussen zielen vergroot. De constante beschikbaarheid van de ander maakt die ander tot object van aandacht en niet langer tot onderwerp van ontmoeting. De taal verschuift mee: contact betekent een klik, vriend een pictogram.


In deze symbolische verschraling verarmt ook het zelfgevoel: wie zichzelf voortdurend gerepresenteerd ziet, leert zichzelf steeds minder ervaren. Het is precies die verschuiving van ervaring naar representatie die narcistische mechanismen voedt. Het ego leert zich spiegelen, niet verankeren. Het zoekt bevestiging, niet verbinding. En omdat er nauwelijks nog momenten zijn waarin stilte of onzichtbaarheid mogelijk is, raakt het zelf verslaafd aan het beeld van zichzelf.

 

 

 

Het verdwijnpunt van empathie

Onderzoekers als Sara Konrath en Jean Twenge toonden aan dat empathische vermogens bij jonge generaties significant zijn afgenomen in de afgelopen decennia. De daling correleert met de opkomst van digitale cultuur, economische competitie en prestatiedruk. Maar achter de cijfers schuilt iets wat moeilijker meetbaar is: de vermoeidheid van het voelen.

 

Empathie vraagt tijd, aandacht en het vermogen om het perspectief van de ander binnen te laten — kwaliteiten die niet worden beloond in een wereld waarin snelheid, efficiëntie en resultaat gelden als deugd. De mens raakt uitgeput door de overdaad aan prikkels en sluit zich af. Niet per se uit onwil, maar uit overleving: de ziel trekt zich terug waar de wereld te luid is geworden. Die terugtrekking maakt ruimte voor narcistische zelfbescherming: het pantser van zelfgerichtheid dat het kwetsbare innerlijk probeert te beschermen tegen een wereld zonder rust of resonantie.

 

 

 

Waarheid zonder bedding

Parallel aan de tanende empathie brokkelt ook de gemeenschappelijke waarheid af.
De postmoderne erfenis — alles is een perspectief — heeft de wereld pluralistisch gemaakt, maar ook fragmentarisch. Waar vroeger een gedeelde werkelijkheid bestond (al was die soms illusionair), is nu een mozaïek van meningen ontstaan waarin elk individu zijn eigen microkosmos bewoont.

 

Dit pluralisme is op zichzelf geen kwaad, maar het wordt destructief wanneer het de mogelijkheid tot gemeenschappelijke oriëntatie vernietigt. Waar geen gedeelde waarheid is, verdwijnt vertrouwen. En waar geen vertrouwen is, wordt authenticiteit vervangen door strategie. In zo’n klimaat floreert narcisme: niet als bewuste kwaadaardigheid, maar als overlevingsstijl in een wereld zonder vaste grond.

 

 

De economie van aandacht

De digitale economie heeft het menselijke verlangen naar erkenning omgezet in ruilwaarde. Wat ooit een intieme ervaring was — gezien worden — is nu een marktmechanisme geworden. Elke like is een microbeloning, elke post een gokpoging op bevestiging. Zo ontstaat een systeem waarin aandacht de nieuwe valuta is en zelfexpressie verandert in zelfexploitatie.

 

Het narcistische zelf gedijt bij dit systeem omdat het precies past bij zijn logica: meer zichtbaarheid betekent meer bestaan. Maar naarmate de zichtbaarheid groeit, verdwijnt het innerlijk leven naar de achtergrond. De mens wordt aanwezigheid zonder diepte — een profiel in plaats van een persoon. En dat profiel is meestal overwegend positief. Geen authentieke afspiegeling van de werkelijkheid, maar een zorgvuldig geconstrueerd persona.

 

 

 

Vervreemding als normaaltoestand

Marx sprak ooit over vervreemding van arbeid; wij leven in een tijd van vervreemding van gevoel. De mens herkent zichzelf nog slechts via zijn functie, zijn prestaties of zijn imago. We raken niet alleen vervreemd van anderen, maar ook van onze eigen innerlijke werkelijkheid. Het onvermogen om werkelijk te voelen, maakt dat pijn, rouw en schaamte niet meer geïntegreerd worden, maar geprojecteerd, verdrongen of gesublimeerd in uiterlijke vormen van controle.

 

Het gevolg is een samenleving van gecontroleerde leegte: druk, zichtbaar, maar onbewoond. De psychische symptomen zijn herkenbaar: angststoornissen, burn-out, depressie, relationele instabiliteit. Het narcisme van onze tijd is in dat licht geen afwijking, maar een collectieve adaptatie aan een cultuur die zichzelf niet meer draagt.

 

 

De spiegel als schuilplaats

Wanneer het relationele weefsel dun wordt, rest de mens de spiegel. Ze lijkt veiligheid te bieden: daarbinnen kan men zichzelf vormgeven, reguleren en herstellen, maar de spiegel biedt geen wederkerigheid — slechts reflectie. Wat daarin groeit, is een illusie van autonomie, een zelf dat zichzelf schept en bevestigt zonder ooit werkelijk terug te worden aangeraakt. Zo ontstaat een paradox: hoe meer de mens zichzelf wil worden, hoe minder hij zichzelf ervaart. De spiegel vervangt de ontmoeting, het beeld vervangt de aanraking, de erkenning van binnenuit wordt vervangen door echo’s van buitenaf.

 

Dat is de context waarin de vaststelling van de sociale psychologie – meer narcisme, maar we weten niet waarom – betekenis krijgt. De cijfers meten gedrag, maar ze missen de context van ontzieling waarin dat gedrag ontstaat. De oorzaak ligt niet alleen in een moreel falen, maar in een verlies van verbinding als bestaansconditie.

 

 

 

Waarom de verklaring stokt

Dat de wetenschap een toename van narcisme meet, maar geen verklaring kan geven, is geen falen van methodiek — het is een symptoom van haar blikveld. De sociale psychologie onderzoekt gedrag binnen waarneembare contexten: attitudes, groepsdynamieken, zelfbeeld, sociale vergelijking. Ze meet wat zichtbaar is, maar juist bij narcisme ligt het probleem in wat onzichtbaar is — in de binnenruimte van de mens, in zijn verhouding tot waarheid, empathie, verantwoordelijkheid en erkenning.

 

De paradox is dat de wetenschap, in haar streven naar objectiviteit, steeds verder verwijderd is geraakt van datgene wat narcisme wezenlijk kenmerkt: het verlies van innerlijke relatie. De onderzoeksinstrumenten spiegelen daarmee onbedoeld het fenomeen dat ze willen begrijpen: waar de mens zijn ziel verliest aan de buitenkant, verliest ook de wetenschap haar innerlijk aan meetbaarheid.

 

 

 

De reductie van het innerlijk

In de moderne psychologie wordt het innerlijk vaak vertaald naar constructen: zelfwaardering, zelfbeeld, zelfvertrouwen, maar narcisme ontsnapt aan zulke variabelen, omdat het een structurele breuk betreft tussen het beeld van het zelf en de beleefde werkelijkheid.


Het narcistisch zelf lijkt stabiel, maar is in wezen een voortdurend geregisseerde performance. Wie die innerlijke breuk wil begrijpen, moet niet alleen meten hoe mensen zich gedragen, maar ook waarom ze dat moeten doen om te kunnen bestaan.

 

De wetenschap heeft weinig taal voor existentiële noodzaak. Ze onderzoekt het mechanisme, maar niet de betekenis van dat mechanisme. Het resultaat is dat de symptomen — zelfverheerlijking, empathietekort, behoefte aan bewondering — los komen te staan van hun oorsprong: de angst voor onbestaanbaarheid, het tekort aan resonantie en het verlies van een dragende wereld.

 

 

 

De scheiding tussen weten en verstaan

Sinds de Verlichting is kennis gedefinieerd als dat wat objectief verifieerbaar is. Echter, het domein waar narcisme wortelt, is niet objectief, maar relationeel: het leeft in de ruimte tussen mensen, in de wijze waarop zij elkaar ervaren.
 

Een puur empirische benadering kan gedrag beschrijven, maar niet verstaan. En zonder verstaan kan er geen werkelijk antwoord komen. De filosoof Hans-Georg Gadamer maakte dit onderscheid helder: “Verstehen ist immer ein Sich-Einlassen” — begrijpen is altijd een kwestie van betrokkenheid.

 

Om te begrijpen waarom narcisme toeneemt, moeten we niet alleen afstand nemen, maar juist toelaten wat het ons zegt over onze manier van leven. De wetenschap mist die ontvankelijkheid, omdat ze geleerd heeft te kijken zonder zich te laten raken.

 

 

De blinde vlek van de context

Daarnaast blijft het onderzoek vaak steken in het individu als analyse-eenheid. De DSM-classificatie maakt narcisme tot een persoonlijkheidsstoornis — een afwijking van het gemiddelde. Maar wat als de hele cultuur verschuift in de richting van wat ooit een stoornis heette? Wat als het individu slechts de drager is van een collectief patroon?

 

De socioloog Zygmunt Bauman sprak in dit verband van vloeibare moderniteit: mensen verliezen vaste structuren, waardoor identiteit een voortdurend project van her-uitvinding wordt. In zo’n context zijn narcistische trekken geen ziekteverschijnsel meer, maar een overlevingsstijl: een manier om stand te houden in een wereld zonder vaste grond. De wetenschap, gebonden aan individuele meeteenheden, kan dit structurele aspect nauwelijks vatten. De DSM beschrijft het individu, maar onze tijd lijkt de patiënt.

 

 

De instrumentalisering van waarheid

Ook het begrip waarheid zelf is veranderd. Waar wetenschap ooit een zoektocht was naar waarheid als iets wat gedeeld kon worden, is het in de laatmoderne tijd verworden tot een instrument: waarheid als nuttig model, niet als moreel of existentieel kompas.


Dat is begrijpelijk — wetenschap wil bruikbaar zijn — maar het heeft een prijs. De mens wordt daarmee gereduceerd tot object van onderzoek, terwijl zijn wezen juist subjectief en relationeel is. Het gevolg: we weten steeds meer over mensen, maar steeds minder vanuit menselijkheid.

 

Narcisme groeit precies in deze leegte: het is de poging van het ik om zichzelf te voelen in een wereld waarin waarheid niet langer weerklinkt als iets gemeenschappelijks. De mens klampt zich vast aan zijn eigen narratief, omdat er geen groter verhaal meer is waarin hij zichzelf kan herkennen.

 

 

 

De stilte van betekenis

Wat misschien het meest ontbreekt, is een taal voor zin. Niet in religieuze zin, maar als existentieel kader waarin het zelf zijn plaats ervaart. De wetenschap kan beschrijven hoe de mens functioneert, maar niet waarvoor.

 

Juist dat waarvoor — de ervaring van doel, richting en verbondenheid — vormt het hart van de menselijke psyche. Zonder dit kader wordt elk onderzoek naar narcisme oppervlakkig: we tellen symptomen, maar we horen niet de roep die eronder ligt — de roep om werkelijk gezien te worden, om weer deel te zijn van iets wat betekenis draagt.

 

 

 

De metafoor van de echo

Je zou kunnen zeggen dat onze wetenschap luistert in echo’s. Ze hoort de terugkaatsing van gedrag, maar niet de stem die eraan voorafgaat. Narcisme klinkt daarin als een luid signaal, maar de vraag is niet waarom het klinkt. Het is waarom er niemand meer luistert naar de stilte waarin het ooit overbodig was. 

 

De wetenschap mist niet alleen verklaringen; ze mist gevoeligheid voor de dimensie van verbinding — diezelfde dimensie die in de mens zelf aan het verdwijnen is. Zo weerspiegelt het kennissysteem het menselijke tekort. We zijn gaan meten wat we niet meer kunnen voelen en we begrijpen niet waarom het voelen verdwijnt, omdat we het hebben uitgesloten van wat wij kennis noemen. We luisteren naar echo’s in een leeg midden — en verwarren de galm met de stem

 

 

Conclusie – De roep om herstel van binnenuit

Wat uit al deze lagen opklinkt, is niet enkel een analyse van vervreemding, maar een stille oproep tot herstel van binnenuit. De cijfers over narcisme, de dalende empathie en het verlies van gemeenschappelijke waarheid wijzen niet alleen op moreel verval, maar op een cultuur die haar binnenruimte is kwijtgeraakt. We zijn gaan geloven dat betekenis maakbaar is, terwijl betekenis juist ontstaat in de ontmoeting — tussen mensen, tussen mens en wereld, tussen weten en verstaan.

 

De sociale psychologie kan meten hoe wij ons verliezen, maar niet waarom wij onszelf zijn kwijtgeraakt. Dat ‘waarom’ ligt in een verstoorde verhouding tot het innerlijk: een mens die niet meer kan rusten in stilte, kan zichzelf slechts spiegelen in ruis. De weg vooruit vraagt daarom niet om meer data, maar om meer diepte — niet om nieuwe meetinstrumenten, maar om nieuwe ontvankelijkheid.

 

Herstel begint daar waar we de blik naar binnen durven richten — niet om onszelf te cultiveren tot beter presterende ego's, maar om opnieuw te leren luisteren naar wat mens-zijn eigenlijk vraagt: aanwezigheid, resonantie, wederkerigheid.

 

Dit eerste essay vormt de constatering — het vaststellen van een collectieve ontregeling. De drie daaropvolgende essays verkennen dit verschijnsel in concentrische cirkels: van het innerlijk van de mens (micro), via de sociale en technologische structuren (meso), tot het bredere verlies van betekenis en waarheid (macro).

 

Wat daarop volgt, is een filosofisch dialoog, een klinisch-psychodynamische benadering en een synthetische these waarin deze perspectieven samenkomen.

 

Daarna opent zich de tweede beweging van dit werk: het herstel van verbinding, de herontdekking van liefde als verbindend principe en, ten slotte, De spiegel en de ontmoeting — waar het zelf en de ander elkaar opnieuw leren zien

heart and head disconnected, ontkoppeling van hart en hoofd
ontkoppeling, diconnected
bottom of page